Artikel 553
De tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen geschiedt door het openbaar ministerie dan wel op voordracht van deze door Onze Minister.
1.
De griffier verstrekt uit eigen beweging kosteloos een afschrift van het vonnis of arrest aan de benadeelde partij die zich in het geding over de strafzaak heeft gevoegd. De benadeelde partij doet zelf het vonnis of arrest, voor zover dit haar vordering aangaat, ten uitvoer leggen op de wijze bepaald voor vonnissen in burgerlijke zaken. Indien het een mondeling vonnis geldt, geschiedt de tenuitvoerlegging uit kracht van een mededeling van de griffier, houdende afschrift van de aantekening van het vonnis, vermeldende de benadeelde partij, degene tegen wie en de rechter door wie het vonnis is gewezen, met aan het hoofd de woorden: “In naam van de Koning”.
2.
Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de rechter de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht heeft opgelegd en er bij gebreke aan voldoening van het verschuldigde bedrag hechtenis is toegepast.
Artikel 555
Indien bij dit wetboek eenige beteekening, dagvaarding, oproeping, kennisgeving, aanzegging of andere mededeeling is voorgeschreven, geschiedt deze, indien niet anders is bepaald, op last van het openbaar ministerie dat de zaak opspoort, vervolgt of het laatst vervolgd heeft.
1.
Het openbaar ministerie kan voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke of eigen beslissingen de nodige bijzondere of algemene last geven aan de gerechtsdeurwaarders en aan de ambtenaren van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, de militairen van de Koninklijke marechaussee, dan wel andere ambtenaren of functionarissen, voor zover zij door Onze Minister van Veiligheid en Justitie daartoe zijn aangewezen, alsmede voor de tenuitvoerlegging aan boord van een Nederlands schip of zeevissersvaartuig dan wel op een overeenkomstig artikel 136a, tweede lid, aangewezen installatie aan de schipper, een en ander voorzover het volkenrecht en het interregionale recht dit toelaten. Voor de tenuitvoerlegging van bevelen tot inbeslagneming van aandelen en effecten op naam en tot inbeslagneming en teruggave van onroerende registergoederen wordt de bijzondere last tot de gerechtsdeurwaarder gericht.
2.
Het openbaar ministerie roept voor die tenuitvoerlegging zoo noodig de tusschenkomst in van het openbaar ministerie in andere rechtsgebieden, dat dan gelijken last kan geven, als in het voorgaande lid bedoeld.
3.
Artikel 146, tweede en derde lid, is ten aanzien van alle ambtenaren door of op wier last de tenuitvoerlegging geschiedt, van toepassing.
1.
Voor zoover niet anders is bepaald, mag geen beslissing worden ten uitvoer gelegd, zoolang daartegen nog eenig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zoo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist.
2.
Is een mededeling als bedoeld in artikel 366 voorgeschreven, dan kan de tenuitvoerlegging van het vonnis of arrest geschieden na de betekening van die mededeling. Bij vonnissen of arresten bij verstek gewezen, waarbij zodanige mededeling niet behoeft te geschieden, kan de tenuitvoerlegging geschieden na de uitspraak. Door hoger beroep of beroep in cassatie wordt de tenuitvoerlegging geschorst of opgeschort.
3.
De laatste volzin van het tweede lid geldt niet:
1°. voor bevelen bij het vonnis of arrest verleend, die dadelijk uitvoerbaar zijn;
2°. indien naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat dat het rechtsmiddel na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn is aangewend, tenzij op verzoek van degene die het middel aanwendde, en na zijn verhoor, indien hij dit bij het verzoek heeft gevraagd, de voorzieningenrechter van het gerechtshof of de rechtbank anders bepaalt.
4.
Een uitspraak op de vordering van het openbaar ministerie, als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, kan eerst worden tenuitvoergelegd nadat de veroordeling, als bedoeld in artikel 36e, eerste onderscheidenlijk derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, in kracht van gewijsde is gegaan.
1.
Terzake van alle door de Nederlandse strafrechter onherroepelijk opgelegde hoofdstraffen en bijkomende straffen kan gratie worden verzocht en verleend, met dien verstande dat geen gratie wordt verleend van onvoorwaardelijke geldboeten tot en met een bedrag van € 340.
2.
Gratie kan voorts worden verzocht en verleend terzake van:
a. straffen krachtens een rechterlijke beslissing in een vreemde staat opgelegd, en in Nederland ten uitvoer te leggen met toepassing van artikel 43 van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen of na ongegrondverklaring van een bezwaarschrift ingediend krachtens artikel 35 van die wet;
b. een gevangenisstraf die door het Internationaal Strafhof is opgelegd wegens een misdrijf gericht tegen de rechtspleging van het Strafhof en waarvan de tenuitvoerlegging in Nederland geschiedt overeenkomstig artikel 67 of 68 van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof;
c. straffen of maatregelen opgelegd in een andere lidstaat van de Europese Unie en in Nederland ten uitvoer te leggen met toepassing van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties .
3.
Ter zake van door de Nederlandse rechter onherroepelijk opgelegde maatregelen van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders, oplegging vrijheidsbeperkende maatregel, onttrekking aan het verkeer en ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan gratie worden verzocht en verleend.
1.
Een verzoekschrift om gratie schort de tenuitvoerlegging of ingang van de straf waarvan gratie wordt verzocht en waarvan de tenuitvoerlegging nog niet is aangevangen, op in de gevallen, waarin het verzoek betrekking heeft op een onherroepelijk vonnis of arrest met een veroordeling tot:
a°. een vrijheidsstraf van zes maanden of minder;
b°. een vrijheidsstraf van zes maanden of minder die voorwaardelijk was opgelegd en waarvan ingevolge artikel 14g of  77dd van het Wetboek van Strafrecht de tenuitvoerlegging is bevolen;
c°. een geldboete;
d°. een taakstraf.
2.
Een verzoekschrift om gratie schort voorts de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel op in de gevallen, waarin een jaar na het onherroepelijk worden van de rechterlijke beslissing waarvan gratie wordt verzocht, de tenuitvoerlegging, anders dan op verzoek van de veroordeelde, nog niet is aangevangen.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het tijdstip van de aanvang van de tenuitvoerlegging, bedoeld in het eerste en tweede lid.
Artikel 559
Artikel 558a blijft buiten toepassing indien:
a. de veroordeelde ongeoorloofd afwezig is;
b. de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, hetzij uit hoofde van de rechterlijke beslissing waarbij de vrijheidsstraf waarvan gratie wordt verzocht werd opgelegd, hetzij uit anderen hoofde krachtens rechterlijke beslissing in Nederland of in een vreemde staat;
c. het verzoekschrift om gratie betrekking heeft op een of meer straffen of maatregelen ten aanzien waarvan reeds eerder op een verzoekschrift om gratie is beschikt;
d. het verzoekschrift wordt ingediend op het tijdstip dat de veroordeelde tot een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zich bevindt op het grondgebied van een vreemde staat welke een Nederlands verzoek om zijn uitlevering in behandeling heeft genomen of met het oog daarop zijn voorlopige aanhouding heeft gelast;
e. het verzoek betrekking heeft op straffen of maatregelen, waarvan de tenuitvoerlegging aan een vreemde staat is overgedragen.
1.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie doet mededeling van het ingaan van de opschorting van de tenuitvoerlegging die is verbonden aan het indienen van een verzoekschrift aan het openbaar ministerie en de veroordeelde.
2.
Wanneer een verzoekschrift om gratie van een vrijheidsstraf, van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege of van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders is ingediend, zonder dat de wet daaraan de opschorting van de tenuitvoerlegging verbindt, kan Onze Minister van Veiligheid en Justitie niettemin bepalen dat de tenuitvoerlegging wordt opgeschort of geschorst zolang op het verzoek niet is beschikt. Hij doet daarvan mededeling aan het openbaar ministerie.
3.
De opschorting of schorsing gaat in, zodra het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing is belast, kennis heeft gekregen van de mededeling, bedoeld in het eerste lid. De opschorting of schorsing duurt totdat op het verzoekschrift is beslist.
4.
Het openbaar ministerie draagt na de mededeling, bedoeld in het eerste of tweede lid, zorg dat de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarvan gratie is verzocht, wordt opgeschort of geschorst overeenkomstig de te dien aanzien geldende wettelijke voorschriften.
Artikel 560
Een verzoekschrift om gratie dat van een derde afkomstig is wordt buiten verdere behandeling gelaten, indien blijkt dat degene aan wie de straf of maatregel is opgelegd, niet met het verzoek instemt.
Artikel 560a
Verzoeken strekkende tot vermindering, verandering of kwijtschelding van andere door de Nederlandse strafrechter opgelegde maatregelen dan genoemd in artikel 558, derde lid, worden in handen gesteld van de autoriteit, die wettelijk bevoegd is de tenuitvoerlegging van die maatregelen te beëindigen of de daarbij opgelegde verplichtingen te wijzigen of te niet te doen, ten einde daarop te beslissen.
Artikel 560b
Indien gunstig wordt beschikt op een verzoekschrift om gratie terzake van een straf of maatregel, waarvan de tenuitvoerlegging reeds is aangevangen of voltooid, wordt het bedrag van de betaalde geldboete of van het reeds betaalde gedeelte van het door de rechter vastgestelde bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel teruggegeven.
Voorwerpen die verbeurd zijn verklaard of aan het verkeer zijn onttrokken, worden na een gunstige beslissing op een verzoekschrift om gratie van die straf of maatregel door de bewaarder teruggegeven. Artikel 119, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Voor zover de tenuitvoerlegging is toegelaten, wordt de strafbeschikking of het vonnis of arrest zodra mogelijk ten uitvoer gelegd.
2.
Bestaat de straf uit geldboete of een maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, dan bepaalt het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging is belast, de dag of - in geval van toepassing van artikel 24a van het Wetboek van Strafrecht - de dagen waarop de betaling uiterlijk moet geschieden. Het ziet erop toe dat de veroordeelde hierover tijdig wordt ingelicht. De verdachte behoeft niet nader te worden ingelicht indien in de strafbeschikking is vermeld op welke dag of dagen de betaling uiterlijk moet geschieden.
3.
Het openbaar ministerie kan uitstel van betaling verlenen of betaling in termijnen toestaan. Indien artikel 24a van het Wetboek van Strafrecht is toegepast, kan het openbaar ministerie op verzoek van de veroordeelde schriftelijk een voor hem gunstiger regeling van de betaling toestaan.
1.
Indien vóór de tenuitvoerlegging van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest, houdende veroordeling tot vrijheidsstraf, de veroordeelde is gaan lijden aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, kan het gerecht dat het vonnis of arrest heeft uitgesproken, de opschorting der tenuitvoerlegging bevelen.
2.
De opschorting wordt bevolen, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie, hetzij op het verzoekschrift van den raadsman van den veroordeelde. Ten aanzien van den raadsman gelden de bepalingen van den Derden Titel van het Eerste Boek.
3.
Na het herstel wordt het bevel tot opschorting door hetzelfde gerecht, op vordering van het openbaar ministerie, ingetrokken.
1.
Indien, ondanks de ziekelijke stoornis van de geestvermogens van den veroordeelde, de tenuitvoerlegging van een andere dan bij het voorgaand artikel bedoelde straf mogelijk is, wordt de curator op de gewone wijze tot voldoening aan het vonnis of arrest uitgenoodigd. Zoo de veroordeelde nog geen curator heeft, wordt deze zoo noodig te dien einde benoemd op de vordering van het openbaar ministerie op welks last de tenuitvoerlegging moet plaats hebben.
2.
Ten aanzien van de vervangende straf is het voorgaand artikel van toepassing.
1.
De last tot tenuitvoerlegging van een bevel tot vrijheidsbeneming of veroordeelend vonnis of arrest behelst eene zoo nauwkeurig mogelijke aanduiding van den te vatten persoon, eene opgave van de beslissing of het bevel waarop de aanhouding steunt, en eene vermelding van de plaats waarheen de aangehoudene moet worden overgebracht, of van den rechter of ambtenaar voor wien hij moet worden geleid.
2.
Indien de last zulks uitdrukkelijk bepaalt, kan de te vatten persoon, voorzover het volkenrecht en het interregionale recht dit toelaten, buiten het rechtsgebied van een rechtbank worden aangehouden.
3.
Het bepaalde in het voorgaande lid geldt niet, wanneer de last betrekking heeft op een bevel tot medebrenging van een verdachte, getuige, deskundige of tolk.
4.
Hij die overeenkomstig de last een persoon heeft aangehouden, geleidt deze onverwijld naar de plaats of voor de rechter of ambtenaar, in de last vermeld.
5.
Geschiedt de aanhouding buiten het rechtsgebied van een rechtbank, dan zijn de artikelen 539b, tweede, derde en vierde lid, 539n en 539o van overeenkomstige toepassing.
6.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het geven van een last als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 564a
Indien de aanhouding is verricht buiten het rechtsgebied van een rechtbank en de aangehoudene beweert niet te zijn de persoon tegen wie de last is gericht, dan geeft hij, die de aanhouding heeft verricht, onverwijld en op de snelst mogelijke wijze van die bewering van de aangehoudene kennis aan het openbaar ministerie dat de last heeft gegeven.
1.
De met de tenuitvoerlegging belaste ambtenaar kan ter aanhouding van de te vatten persoon elke plaats betreden en doorzoeken.
2.
Met het oog op de vaststelling van de verblijfplaats van de aan te houden persoon kan de officier van justitie, of, indien de artikelen de hulpofficier of de opsporingsambtenaar als bevoegd aanwijzen, deze ambtenaar, de in de artikelen 96 tot en met 102a, 125i tot en met 125m, 126g, 126k tot en met 126ni en 126ui bedoelde bevoegdheden toepassen, en kan de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie de bevoegdheid van artikel 110 toepassen, met dien verstande dat:
a. een bevoegdheid slechts met het oog op de vaststelling van de verblijfplaats van de aan te houden persoon wordt toegepast in geval de aan te houden persoon wordt vervolgd of is veroordeeld tot een vrijheidsstraf dan wel hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd voor een misdrijf van dezelfde ernst als waarvoor de bevoegdheid in gevolge het desbetreffende artikel mag worden toegepast;
b. een bevoegdheid die in gevolge het desbetreffende artikel alleen na een machtiging door de rechter-commissaris kan worden toegepast, met het oog op de vaststelling van de verblijfplaats van de aan te houden persoon eveneens slechts na schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris, wordt toegepast;
c. indien voor de toepassing van een bevoegdheid in gevolge het desbetreffende artikel een bevel of vordering is vereist, in geval van toepassing met het oog op de vaststelling van de verblijfplaats van de aan te houden persoon het bevel of de vordering, voor zover relevant de gegevens bevat die daarin volgens de desbetreffende wetsartikelen moeten zijn opgenomen.
1.
De opneming van een persoon tegen wien een bevel tot vrijheidsbeneming of veroordeelend vonnis of arrest wordt ten uitvoer gelegd, in de daartoe bestemde gevangenis of inrichting, geschiedt hetzij op vertoon van het bevel tot voorloopige hechtenis of inverzekeringstelling, of wel van het veroordeelend vonnis of arrest of een uittreksel daarvan, hetzij op vertoon van den last tot tenuitvoerlegging van het openbaar ministerie.
2.
In het laatste geval doet de ambtenaar, die den last heeft gegeven, het bevel tot voorloopige hechtenis of inverzekeringstelling of, ingeval van tenuitvoerlegging van vrijheidsstraf, het veroordeelend vonnis of arrest of een uittreksel daarvan ten spoedigste toekomen aan het hoofd van het gesticht.
3.
In geval van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, opgelegd bij een mondeling vonnis, geschiedt de in het eerste lid van dit artikel bedoelde opneming op vertoon van:
a. hetzij het proces-verbaal der terechtzitting, dan wel een afschrift daarvan of uittreksel daaruit;
b. hetzij het aan het dubbel van de dagvaarding of de oproeping gehechte stuk, dan wel een afschrift daarvan, houdende aantekening van het mondelinge vonnis;
c. hetzij de last tot tenuitvoerlegging van het openbaar ministerie, dan wel een afschrift daarvan.
4.
Artikel 146, tweede lid, is van toepassing op alle ambtenaren door wie of op wier last de tenuitvoerlegging geschiedt.
5.
In het geval, bedoeld in het vorige lid, onder c, doet de ambtenaar die de last heeft gegeven, hetzij het proces-verbaal van de terechtzitting, dan wel een afschrift daarvan of uittreksel daaruit, hetzij het aan het dubbel van de dagvaarding of oproeping gehechte stuk, dan wel een afschrift daarvan, houdende aantekening van het mondelinge vonnis, ten spoedigste toekomen aan het hoofd van het gesticht.
Artikel 567
De hoofden van gevangenissen, tuchtscholen en inrichtingen, waarin de straf van arrest wordt ten uitvoer gelegd, zijn verplicht een register te houden volgens een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie vast te stellen model.
1.
In het register worden bij de opneming van een persoon tegen wien een bevel tot vrijheidsbeneming of veroordeelend vonnis of arrest wordt ten uitvoer gelegd, diens naam, voornaam, beroep, geboorteplaats en woon- of verblijfplaats ingeschreven. Indien het een of ander onbekend is, wordt daarvan melding gemaakt.
2.
De inschrijving wijst verder aan:
den rechter of den ambtenaar, wiens beslissing wordt ten uitvoer gelegd;
de dagteekening van die beslissing;
den dag en het uur, waarop de opneming geschiedt, en zoo mogelijk het oogenblik waarop de vrijheidsbeneming is aangevangen;
bij veroordeeling, den duur der straf.
3.
De inschrijving wordt mede onderteekend door den ambtenaar die het bevel, vonnis of arrest ten uitvoer legt. Deze ontvangt van het hoofd van het gesticht de schriftelijke verklaring dat de opneming heeft plaats gehad, welke verklaring hij overlegt aan den ambtenaar op wiens last de tenuitvoerlegging is geschied.
1.
In het bovengemeld register wordt ter zijde van de inschrijving aangeteekend de dag en het uur waarop het verblijf van den gevangene of verpleegde in het gesticht ophoudt, met vermelding van de beslissing krachtens welke, of van eenige andere oorzaak ten gevolge waarvan dit plaats heeft.
2.
Het hoofd van het gesticht onderteekent de inschrijving alsmede de aanteekeningen in dit artikel bedoeld.
1.
De invrijheidstelling geschiedt door het hoofd van het gesticht:
a. op de laatste dag van de straftijd, indien de duur van de straf niet meer is dan drie dagen;
b. op de laatste dag van de straftijd die geen zondag of algemeen erkende feestdag is, indien de duur van de straf meer dan drie dagen en minder dan twee maanden is;
c. in andere gevallen van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, op de laatste dag van de straftijd die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is;
d. zodra de geldigheid van het bevel tot vrijheidsbeneming ophoudt;
e. zodra het bevoegd gezag de last tot invrijheidstelling aan het hoofd van het gesticht verstrekt.
2.
De invrijheidstelling vindt in geen geval plaats na het ogenblik waarop de straftijd verstrijkt.
3.
Indien de invrijheidstelling ingevolge het eerste lid, aanhef en onder a, b of c, geschiedt alvorens de straftijd geheel is verstreken, vervalt het recht van tenuitvoerlegging voor het nog resterende gedeelte van de straf.
4.
Voor de toepassing van de vorige leden van dit artikel wordt, in gevallen waarin ten aanzien van een gedeelte van de straf een bevel als bedoeld in artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht is gegeven, met dat gedeelte alleen rekening gehouden voor zover de tenuitvoerlegging daarvan door de rechter is gelast.
Artikel 570a
Indien de veroordeelde meer dan een straf achtereenvolgens moet ondergaan, worden zij voor de toepassing van artikel 570, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, als één straf aangemerkt.
1.
Onze Minister kan de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf onderbreken op verzoek van de betrokkene of ambtshalve.
2.
Onze Minister kan nadere regels stellen aangaande het onderbreken van de tenuitvoerlegging, bedoeld in het eerste lid. Deze betreffen in elk geval de criteria waaraan de betrokkene moet voldoen om voor strafonderbreking in aanmerking te komen, de bevoegdheid tot en de wijze van verlening alsmede de voorwaarden die hieraan kunnen worden verbonden.
3.
Ten aanzien van de beslissingen omtrent de onderbreking van de tenuitvoerlegging als bedoeld in het eerste lid is hoofdstuk XIII van de Penitentiaire beginselenwet van toepassing.
1.
De rechtbanken waken voor de nakoming van de voorschriften der artikelen 566-570 en doen te dien einde de gevangenissen, tuchtscholen en inrichtingen, waarin de straf van arrest wordt ten uitvoer gelegd, binnen haar rechtsgebied door commissarissen uit haar midden op onbepaalde tijden, doch ten minste tweemaal ’s jaars, bezoeken.
2.
Van de bevindingen wordt telkenmale schriftelijk verslag gedaan aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie.
3.
De officieren van justitie zijn verplicht tot het bezoeken en het doen van verslag op den voet als in de voorgaande leden is vermeld.
1.
De tenuitvoerlegging van strafbeschikkingen, vonnissen of arresten, houdende veroordeling tot geldboete of tot een maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, geschiedt door of vanwege het openbaar ministerie dat de strafbeschikking heeft uitgevaardigd of de zaak aanhangig heeft gemaakt.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent de tenuitvoerlegging voorschriften gegeven. Deze voorschriften hebben in ieder geval betrekking op de plaats en wijze van betaling van de geldboeten en de maatregelen, bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, de termijn waarbinnen die betaling moet zijn geschied, de verantwoording van de ontvangen geldbedragen, alsmede op de kosten van verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen.
3.
De in het tweede lid bedoelde voorschriften hebben wat betreft de tenuitvoerlegging van strafbeschikkingen, vonnissen of arresten, houdende veroordeling tot geldboete, voorts betrekking op de administratiekosten.
4.
Degene te wiens laste verhaal plaatsvindt is de kosten daarvan verschuldigd, ook indien de strafbeschikking, het vonnis of het arrest na het instellen van verzet, hoger beroep of beroep in cassatie daartegen wordt vernietigd.
Artikel 572a
De officier van justitie kan van een ieder vorderen de gegevens te verstrekken die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van een vonnis, een arrest of een strafbeschikking houdende veroordeling tot geldboete of tot een maatregel als bedoeld in de artikelen 36e en 36f van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Bij gebreke van volledige betaling binnen de ingevolge artikel 561 bepaalde termijn wordt het verschuldigde bedrag, vermeerderd met de verhogingen voorzien in artikel 24b van het Wetboek van Strafrecht, na voorgaande schriftelijke waarschuwing, op de voorwerpen van de veroordeelde verhaald. In verband met het verhaal kan woonplaats worden gekozen ten parkette van het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging is belast.
2.
Het met de tenuitvoerlegging belaste openbaar ministerie kan van het nemen van verhaal afzien.
3.
Is volledig verhaal onmogelijk gebleken of daarvan met toepassing van het vorige lid afgezien, dan wordt, na voorgaande schriftelijke waarschuwing, de vervangende vrijheidsstraf ten uitvoer gelegd.
4.
Tenzij de veroordeelde hier te lande geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, wordt tot tenuitvoerlegging van vervangende vrijheidsstraf niet overgegaan dan nadat veertien dagen zijn verstreken sedert de dag waarop de in het voorgaande lid bedoelde waarschuwing aan hem is verzonden.
1.
Op voorwerpen, inbeslaggenomen op grond van artikel 94a, geschiedt het verhaal op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering krachtens het onherroepelijke vonnis of arrest of de onherroepelijke strafbeschikking waarbij de geldboete, de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd.
2.
Dit vonnis of arrest of deze strafbeschikking geldt als de titel bedoeld in artikel 704, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Betekening van deze titel aan de veroordeelde en, zo het beslag onder een derde is gelegd, ook aan deze, kan plaatsvinden door betekening van een kennisgeving inhoudende de bij het vonnis of arrest dan wel de strafbeschikking opgelegde straf, voor zover voor het nemen van verhaal van belang.
3.
Ten aanzien van derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op de inbeslaggenomen voorwerpen zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.
1.
Op voorwerpen van de veroordeelde die niet op grond van artikel 94a in beslag zijn genomen geschiedt verhaal krachtens een dwangbevel, medebrengende het recht om die goederen zonder vonnis aan te tasten. Verhaal kan mede worden genomen op voorwerpen als bedoeld in artikel 94a, derde en vierde lid, die niet reeds voor het onherroepelijk worden van het vonnis of arrest in beslag zijn genomen.
2.
Het dwangbevel wordt in naam van de Koning uitgevaardigd door het openbaar ministerie, dat met de tenuitvoerlegging van het vonnis, het arrest of de strafbeschikking is belast. Het wordt ten uitvoer gelegd als een vonnis van de burgerlijke rechter.
3.
De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan niet worden geschorst dan door een verzet, hetwelk evenwel nimmer gericht zal kunnen zijn tegen het vonnis, het arrest of de strafbeschikking, waarbij de geldboete werd opgelegd. Verzet wordt gedaan bij een met redenen omkleed bezwaarschrift, hetwelk vóór de verkoop en uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag der inbeslagneming, wordt ingediend bij het gerecht, waartoe de rechter behoort, die de straf heeft opgelegd. In geval van een strafbeschikking wordt het bezwaarschrift ingediend bij het gerecht dat van het daartegen gerichte verzet kennis heeft genomen of, indien verzet zou zijn gedaan, daarvan kennis had kunnen nemen. De behandeling van het verzet door de raadkamer vindt plaats in het openbaar. De beschikking van de raadkamer wordt onverwijld aan de veroordeelde betekend. Tegen de beschikking kan door de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd binnen veertien dagen daarna en door de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening, beroep in cassatie worden ingesteld. De veroordeelde is in zijn beroep slechts ontvankelijk na voorafgaande consignatie van het nog verschuldigde bedrag en van al de kosten ter griffie van het gerecht, dat de beschikking heeft gegeven, of tot hetwelk de rechter, van wie de beschikking afkomstig is, behoort. De Hoge Raad beslist zo spoedig mogelijk.
4.
Ten aanzien van derden, die bij een inbeslagneming van voorwerpen daarop geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben, zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.
5.
De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de geldboete, onderscheidenlijk de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, verhaald op de veroordeelde. Onder de kosten van het verhaal zijn begrepen de invorderingskosten.
1.
Verhaal kan zonder dwangbevel worden genomen op:
a. inkomsten in geld uit arbeid van de veroordeelde;
b. pensioenen, wachtgelden en andere uitkeringen waarop de veroordeelde aanspraak heeft;
c. het tegoed van een rekening bij een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht waarover de veroordeelde ten eigen bate vermag te beschikken.
2.
Verhaal met toepassing van het vorige lid geschiedt door middel van een schriftelijke kennisgeving van het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging van het vonnis, het arrest of de strafbeschikking is belast. De kennisgeving bevat een voor de uitoefening van het verhaal voldoende aanduiding van de persoon van de veroordeelde, en vermeldt welk bedrag uit hoofde van de veroordeling nog verschuldigd is, bij welke rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de geldboete is opgelegd, alsmede de plaats waar de betaling moet geschieden. Zij wordt verstrekt aan degene onder wie het verhaal wordt genomen en betekend aan de veroordeelde.
3.
Door de betekening van de kennisgeving is degene onder wie het verhaal wordt genomen, verplicht tot betaling aan de Staat van het in de kennisgeving bedoelde bedrag voor zover de veroordeelde op hem een opeisbare vordering heeft of verkrijgt. Het openbaar ministerie bepaalt de termijn waarbinnen de betaling moet geschieden. De verplichting tot betaling vervalt zodra het uit hoofde van de veroordeling verschuldigde bedrag is betaald of verhaald en uiterlijk wanneer twee jaren na de dag van betekening zijn verstreken.
4.
Degene onder wie het verhaal wordt genomen kan zich niet ten nadele van de Staat beroepen op het tenietgaan of de vermindering van zijn schuld door betaling of door verrekening met een tegenvordering dan in de gevallen waarin hij daartoe ook bevoegd zou zijn geweest bij een op het tijdstip van de betekening overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelegd beslag onder derden. Indien een andere schuldeiser op de vordering waarop het verhaal wordt genomen, beslag heeft gelegd, is artikel 478 van dat Wetboek van overeenkomstige toepassing. Het verhaal wordt voor de toepassing van de artikelen 33 en 301 van de Faillissementswet met een beslag onder derden gelijkgesteld.
5.
Indien verhaal is genomen op vordering van de veroordeelde tot periodieke betalingen als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, zijn de artikelen 475a tot en met 475g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
6.
Iedere belanghebbende kan zich binnen zeven dagen na de betekening van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde kennisgeving bij met redenen omkleed bezwaarschrift verzetten tegen het verhaal. Artikel 575, derde lid, is op dit verzet van toepassing.
7.
De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de geldboete, onderscheidenlijk de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, verhaald op de veroordeelde. Onder de kosten van verhaal zijn begrepen de invorderingskosten.
Artikel 576a
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de staat geldbedragen, verkregen uit de tenuitvoerlegging van geldboetes, op een daarbij vast te stellen grondslag en naar daarbij vast te stellen regelen ten goede laat komen aan een rechtspersoon die krachtens het publiekrecht is ingesteld.
1.
Indien niet in beslag genomen voorwerpen verbeurd zijn verklaard, dan wel openbaarmaking van de uitspraak op kosten van de veroordeelde is bevolen, vinden de artikelen 561, tweede en derde lid, en 572, eerste, tweede en vierde lid, overeenkomstige toepassing.
2.
Wanneer binnen de daarvoor bepaalde termijn noch uitlevering van de voorwerpen noch betaling van de geschatte waarde plaats heeft, dan wel de kosten van openbaarmaking niet worden betaald, vinden de artikelen 573, 575 en 576 overeenkomstige toepassing.
Artikel 577a
Verbeurdverklaring van vorderingen wordt ten uitvoer gelegd door betekening van de uitspraak aan de schuldenaar.
2.
Op vordering van het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging is belast, of op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de veroordeelde of van een benadeelde derde kan de rechter die de in het eerste lid genoemde maatregel heeft opgelegd, het daarin vastgestelde bedrag verminderen of kwijtschelden. Is het bedrag reeds betaald of verhaald, dan kan de rechter bevelen dat het geheel of gedeeltelijk zal worden teruggegeven of aan een door hem aangewezen derde zal worden uitgekeerd. Het bevel laat ieders recht op het teruggegeven of uitgekeerde bedrag onverlet.
3.
Wanneer blijkt dat een hoger bedrag is vastgesteld dan de som van het werkelijke voordeel, geeft de rechter een beschikking strekkende tot vermindering of teruggave, ten minste gelijk aan het verschil.
4.
Het openbaar ministerie en de verdachte onderscheidenlijk de benadeelde derde worden gehoord, althans hiertoe opgeroepen, tenzij – bij een tweede of volgende verzoek van de verdachte onderscheidenlijk de benadeelde derde – dit verzoek kennelijk ongegrond is.
5.
De behandeling van de vordering of het verzoek door de raadkamer vindt plaats in het openbaar, behoudens in het uitzonderingsgeval, bedoeld in het vierde lid.
6.
De vordering en het verzoek, bedoeld in het tweede lid, kunnen niet meer worden gedaan nadat drie jaren zijn verstreken sedert de dag waarop het bedrag, of het laatste gedeelte daarvan, is betaald of verhaald.
7.
De rechter kan ambtshalve bevelen dat de maatregel, hangende zijn beslissing, niet ten uitvoer zal worden gelegd. Het bevel wordt onverwijld ter kennis gebracht van het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging is belast.
8.
Door vermindering of kwijtschelding vervalt van rechtswege een reeds krachtens artikel 24b van het Wetboek van Strafrecht ingetreden verhoging.
1.
Bij gebreke van volledige betaling binnen de ingevolge artikel 561, tweede lid, bedoelde termijn kan krachtens een met redenen omklede machtiging van de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie, een onderzoek worden ingesteld naar het vermogen van de veroordeelde.
2.
Het onderzoek is gericht op de vaststelling van de omvang van het vermogen van de veroordeelde waarop verhaal kan worden genomen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
3.
De vordering is met redenen omkleed en vermeldt de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, het bedrag dat de veroordeelde ter voldoening daarvan reeds heeft betaald en of er een vordering als bedoeld in artikel 577b, tweede lid, is gedaan.
4.
De rechter-commissaris verleent de machtiging, bedoeld in het eerste lid, indien:
a. de hoogte van de resterende betalingsverplichting van aanzienlijk belang is, en;
b. er aanwijzingen bestaan dat aan de veroordeelde voorwerpen toebehoren waarop krachtens artikel 577b verhaal kan worden genomen.
5.
De machtiging geldt voor ten hoogste zes maanden en kan op vordering van de officier van justitie telkens met een zelfde duur worden verlengd, totdat de maximale duur van twee jaren is bereikt.
6.
De rechter-commissaris waakt tegen nodeloze vertraging van het onderzoek. De officier van justitie verschaft eigener beweging of op verzoek van de rechter-commissaris de benodigde inlichtingen.
7.
Indien de officier van justitie oordeelt dat het onderzoek is voltooid of dat er voor de voortzetting daarvan geen grond bestaat, sluit hij het onderzoek bij schriftelijk gedagtekende beschikking. Een afschrift van de beschikking wordt aan de veroordeelde tegen wie het onderzoek was gericht betekend. De officier van justitie stelt de rechter-commissaris van het eindigen van het onderzoek op de hoogte.
8.
Het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde eindigt voorts:
a. indien de geldigheidsduur van een ingevolge het eerste lid verleende machtiging is verstreken;
b. indien de veroordeelde alsnog aan diens betalingsverplichting heeft voldaan.
1.
Ten behoeve van het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde is de opsporingsambtenaar bevoegd, bij bevel daartoe van de officier van justitie, in het belang van het onderzoek:
a. van eenieder te vorderen op te geven of, en zo ja welke, vermogensbestanddelen hij onder zich heeft of heeft gehad, die toebehoren of hebben toebehoord aan degene tegen wie het onderzoek is gericht;
b. van degene die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt en die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt, te vorderen bepaalde opgeslagen of vastgelegde identificerende gegevens, in de zin van artikel 126nc, tweede lid, van een persoon te verstrekken;
c. aan iedere aanbieder van een communicatiedienst een vordering te doen gegevens te verstrekken terzake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruik van een communicatiedienst in de zin van artikel 126la;
d. een persoon stelselmatig te volgen of stelselmatig de aanwezigheid of het gedrag van een persoon waar te nemen;
e. zonder toestemming van de rechthebbende een besloten plaats, niet zijnde een woning, te betreden dan wel een technisch hulpmiddel aan te wenden teneinde die plaats op te nemen, aldaar sporen veilig te stellen of aldaar een technisch hulpmiddel te plaatsen teneinde de aanwezigheid of verplaatsing van een goed vast te kunnen stellen.
2.
Op de vordering bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, is artikel 126a, derde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing.
3.
Op de vordering bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is artikel 126nc, derde tot en met vijfde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
4.
De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onder d, een technisch hulpmiddel kan worden aangewend, voor zover daarmee geen vertrouwelijke communicatie wordt opgenomen. Een technisch hulpmiddel wordt niet op een persoon bevestigd, tenzij met diens toestemming.
5.
De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onder d, een besloten plaats, niet zijnde een woning, kan worden betreden zonder toestemming van de rechthebbende.
6.
Op het bevel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, is artikel 126g, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
7.
De opsporingsambtenaar kan in afwachting van de komst van de deurwaarder de maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om voor verhaal vatbare voorwerpen veilig te stellen. Deze maatregelen kunnen de vrijheid van personen die zich ter plaatse bevinden beperken.
1.
Een bevel van de officier van justitie als bedoeld in artikel 577bb alsmede een wijziging, aanvulling, verlenging of intrekking daarvan, wordt schriftelijk gegeven. Aan een schriftelijk bevel staat gelijk een mondeling bevel dat onverwijld op schrift is gesteld.
2.
Een bevel kan worden gewijzigd, aangevuld, verlengd of ingetrokken.
3.
Het bevel vermeldt:
a. de naam van de veroordeelde;
b. de geldigheidsduur van het bevel;
c. voor zover nodig, de wijze waarop aan het bevel toepassing wordt gegeven.
4.
Indien een besloten plaats wordt betreden, vermeldt het bevel voorts:
a. de plaats waarop het bevel betrekking heeft;
b. bij toepassing van artikel 577bb, eerste lid, onderdeel e, voorts het tijdstip waarop of de periode waarbinnen aan het bevel uitvoering wordt gegeven.
5.
De opsporingsambtenaar maakt van de uitvoering van het bevel proces-verbaal op. Het proces-verbaal vermeldt:
a. de gegevens, bedoeld in het derde en vierde lid;
b. de wijze waarop aan het bevel uitvoering is gegeven;
c. de gegevens die naar aanleiding van een bevel of op een vordering zijn verstrekt;
d. de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat aan de voorwaarden genoemd in artikel 577bb is voldaan.
6.
Indien een bevel mondeling is gegeven en een wijziging, aanvulling, verlenging of intrekking van een bevel, als bedoeld in het tweede lid, niet op schrift is gesteld, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal.
1.
De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens, vorderen deze gegevens te verstrekken.
3.
De officier van justitie doet van de verstrekking van gegevens proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
a. de gegevens bedoeld in artikel 126nd, derde lid;
b. de naar aanleiding van de vordering verstrekte gegevens;
c. de reden waarom de gegevens in het belang van het onderzoek worden gevorderd.
4.
De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat een vordering als bedoeld in het eerste lid, betrekking kan hebben op gegevens die eerst na het tijdstip van de vordering worden verwerkt. De periode waarover de vordering zich uitstrekt is maximaal vier weken en kan telkens met maximaal vier weken worden verlengd. De officier van justitie vermeldt deze periode in de vordering. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
Indien een vordering betrekking heeft op gegevens die na het tijdstip van de vordering worden verwerkt, wordt de vordering beëindigd zodra de verwerking niet meer in het belang van het onderzoek is. Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering doet de officier van justitie proces-verbaal opmaken.
6.
De officier van justitie kan indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert bepalen dat degene tot wie de vordering is gericht de gegevens direct na de verwerking verstrekt, dan wel telkens binnen een bepaalde periode na de verwerking verstrekt. De officier van justitie behoeft hiervoor voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris.
7.
De officier van justitie kan indien het belang van het onderzoek dit vordert bij of terstond na de toepassing van het eerste of het vierde lid, degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de in het eerste en vierde lid bedoelde gegevens, bevelen medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door de versleuteling ongedaan te maken dan wel deze kennis ter beschikking te stellen. Dit bevel wordt niet gegeven aan de veroordeelde. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek een vordering doen gegevens te verstrekken over een gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker in de zin van artikel 126la.
3.
De officier van justitie doet van de vordering, bedoeld in het eerste lid, proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
a. de naam van de veroordeelde;
b. indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon omtrent wie gegevens worden gevorderd;
c. de gegevens die worden gevorderd;
d. indien de vordering betrekking heeft op gegevens die na het tijdstip van de vordering worden verwerkt, de periode waarover de vordering zich uitstrekt.
4.
Artikel 126n, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek aan een opsporingsambtenaar bevelen dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, in de zin van artikel 126la, wordt opgenomen.
2.
Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven na voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. De artikelen 126m, derde en vierde lid, en 126ma zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
Het bevel wordt gegeven voor een duur van ten hoogste vier weken. Naast de gegevens bedoeld in artikel 577bc, derde lid, vermeldt het bevel:
a. zo mogelijk het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd, en:
b. voor zover bekend, de naam en het adres van de gebruiker, en:
c. de aard van het technisch hulpmiddel of de technische hulpmiddelen waarmee de communicatie wordt opgenomen.
4.
De officier van justitie kan, indien de in het eerste lid bedoelde communicatie wordt opgenomen, indien het belang van het onderzoek dit vordert, tot degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de communicatie, de vordering richten medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door hetzij deze kennis ter beschikking te stellen, hetzij de versleuteling ongedaan te maken. De vordering wordt niet gericht tot de veroordeelde. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5.
De vordering, bedoeld in het vierde lid, kan slechts worden gedaan na voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris.
6.
Artikel 577bc, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde is geëindigd, zijn de artikelen 126bb en 126dd van overeenkomstige toepassing.
2.
Zodra twee maanden zijn verstreken nadat het onderzoek is geëindigd en aan de betrokkenen mededeling, bedoeld in artikel 126bb is gedaan, draagt de officier van justitie ervoor zorg dat processen-verbaal en voorwerpen waaraan gegevens kunnen worden ontleend en die zijn verkregen met toepassing van de in de artikelen 577ba tot en met 577bf genoemde bevoegdheden, worden vernietigd. Van de vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.
1.
Indien de veroordeelde niet aan het vonnis of arrest waarbij de verplichting is opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel voldoet en volledig verhaal op grond van de artikelen 574 tot en met 576 op diens vermogen niet mogelijk is gebleken, kan de rechter op vordering van de officier van justitie verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang van ten hoogste drie jaar verlenen.
2.
De vordering tot het verlenen van het verlof wordt ingesteld en behandeld door de raadkamer van het gerecht waarbij de zaak in laatste feitelijke aanleg is behandeld.
3.
De officier van justitie roept de veroordeelde op voor de behandeling van de vordering. De behandeling vindt plaats in het openbaar.
4.
De vordering wordt niet toegewezen indien de veroordeelde aannemelijk maakt dat hij buiten staat is aan de betalingsverplichting te voldoen.
5.
Bij de beoordeling van de vordering houdt de raadkamer rekening met gedeeltelijke betalingen die door de veroordeelde zijn verricht en het verhaal dat reeds ingevolge de artikelen 574 tot en met 576 door het openbaar ministerie is genomen.
6.
Bij toewijzing van de vordering bepaalt de raadkamer de duur van de lijfsdwang. Op vordering van de officier van justitie, op verzoek van de verdachte of ambtshalve kan de raadkamer de omvang van het nog verschuldigde bedrag vaststellen. De toepassing van de lijfsdwang heft de verschuldigdheid niet op. De beslissing van de raadkamer wordt aan de veroordeelde betekend. Artikel 564 is van overeenkomstige toepassing.
7.
De lijfsdwang kan te allen tijde worden beëindigd door de officier van justitie. De lijfsdwang eindigt indien de veroordeelde alsnog volledig voldoet aan de verplichting tot betaling van het verschuldigde bedrag. De veroordeelde kan de rechter verzoeken om opheffing van de lijfsdwang. Artikel 577b, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien, bij een strafbeschikking of een bevel als bedoeld in artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht, storting van een waarborgsom als aanwijzing of bijzondere voorwaarde is gesteld, vinden de artikelen 561, tweede lid, en derde lid, eerste zin en 572, eerste, tweede en vierde lid overeenkomstige toepassing.
2.
Voor de storting wordt in geen geval een langere termijn gesteld dan drie maanden, te rekenen van de dag waarop het vonnis, het arrest of de strafbeschikking voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.
3.
Teruggave van de waarborgsom geschiedt op last van het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging van het vonnis, het arrest of de strafbeschikking is belast.
1.
Indien het openbaar ministerie overeenkomstig artikel 257a aanwijzingen geeft, bepaalt het daarbij de termijn binnen welke aan die aanwijzingen moet zijn voldaan, en zo nodig tevens de plaats waar zulks moet geschieden. De gestelde termijn kan worden verlengd.
2.
Wanneer, binnen drie jaren na voldoening van een bedrag of overdracht van voorwerpen, als bedoeld in artikel 257a, tweede lid, onder c of in artikel 511c, blijkt dat dit een hogere waarde vertegenwoordigt dan de som van het werkelijke voordeel verkregen door middel of uit de baten van het strafbare feit of soortgelijke feiten, beveelt het openbaar ministerie - hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de gewezen verdachte of veroordeelde - de teruggave van een geldbedrag gelijk aan het verschil.
3.
Binnen veertien dagen nadat de gewezen verdachte of veroordeelde kennis heeft gekregen van de beslissing op een overeenkomstig het vorige lid gedaan verzoek, kan hij schriftelijk beklag doen bij het gerecht ter griffie waarvan het bedrag is voldaan of het voorwerp is overgedragen.
4.
Het beklag kan ook worden gedaan wanneer dertig dagen zijn verstreken sedert de indiening van het verzoek en daarop inmiddels nog niet is beslist.
5.
De behandeling van het klaagschrift door de raadkamer vindt plaats in het openbaar. Acht het gerecht het beklag gegrond, dan beveelt het de teruggave van het in het tweede lid bedoelde verschil. Artikel 577b, negende lid, is van overeenkomstige toepassing. Tegen de beslissing van de raadkamer staat geen rechtsmiddel open.
1.
Indien de officier van justitie overeenkomstig artikel 511c een schikking met de verdachte of veroordeelde aangaat, bepaalt hij de termijn waarbinnen aan de termen van die schikking moet worden voldaan. Tot dat tijdstip is de termijn waarbinnen ingevolge artikel 511b, eerste lid, een vordering aanhangig moet zijn gemaakt geschorst. Door voldoening aan die termen vervalt het recht tot indiening van de vordering of is, indien die vordering reeds is ingediend, de zaak van rechtswege geëindigd.
2.
Wanneer na voldoening aan die termen blijkt van omstandigheden die de toepasselijkheid van de maatregel bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht zouden hebben uitgesloten, kan de gewezen verdachte of veroordeelde de officier van justitie verzoeken om teruggave van betaalde geldbedragen of overgedragen voorwerpen.
3.
Binnen veertien dagen nadat de gewezen verdachte of veroordeelde kennis heeft gekregen van de beslissing op een overeenkomstig het voorgaande lid gedaan verzoek, kan hij schriftelijk beklag doen bij de rechtbank waarbij de officier van justitie is geplaatst.
4.
Het beklag kan ook worden gedaan wanneer dertig dagen zijn verstreken sedert de indiening van het verzoek en inmiddels daarop niet is beslist.
5.
Acht de rechtbank het beklag gegrond, dan beveelt zij de teruggave van betaalde geldbedragen of overgedragen voorwerpen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
6.
De behandeling van het klaagschrift door de raadkamer vindt plaats in het openbaar.
7.
Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, kan niet meer worden gedaan nadat drie jaren zijn verstreken sedert de dag waarop het bedrag of het laatste gedeelte daarvan, is betaald.
1.
De officier van justitie kan, indien niet of niet volledig verhaal heeft plaatsgevonden overeenkomstig de artikelen 574, 575 en 576, bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waar het adres is van degene aan wie in een strafbeschikking de geldboete is opgelegd waarvoor verhaal is gezocht, een vordering instellen om te worden gemachtigd het dwangmiddel gijzeling jegens deze toe te passen. Als het adres van degene aan wie de geldboete is opgelegd wordt aangemerkt het in de basisregistratie personen vermelde adres alsmede het adres dat de verdachte bij het doen van verzet heeft opgegeven. Indien degene aan wie de geldboete is opgelegd niet als ingezetene staat ingeschreven in de basisregistratie personen, kan de vordering tevens door de officier van justitie in het arrondissement Noord-Nederland bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland worden ingesteld.
2.
De kantonrechter bepaalt de duur van de gijzeling, die ten minste één dag en ten hoogste een week beloopt per strafbaar feit. Voor elke volle € 25 van het bedrag waarvoor verhaal is gezocht, wordt niet meer dan één dag opgelegd.
3.
Op de vordering wordt niet beslist dan nadat degene aan wie de geldboete is opgelegd door de kantonrechter is gehoord, althans behoorlijk is opgeroepen. De oproeping van degene die niet als ingezetene staat ingeschreven in de basisregistratie personen en die bij het doen van verzet geen adres heeft opgegeven, vindt plaats in de Staatscourant. Indien degene aan wie de geldboete is opgelegd niet bekend is met de vervolging, wordt de oproeping betekend. Tegen de beslissing van de kantonrechter staat geen rechtsmiddel open. Artikel 273, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.
4.
De officier van justitie of de ambtenaar die door hem is belast met de toepassing van de gijzeling heeft voor het in gijzeling stellen van degene aan wie de geldboete is opgelegd toegang tot elke plaats.
5.
De gijzeling wordt gestaakt zodra het verschuldigde bedrag is betaald. De toepassing van gijzeling heft de verschuldigdheid niet op.
Artikel 579
Indien iemand die tot het ondergaan van straf is aangehouden, blijft ontkennen de veroordeelde te zijn, of indien daaromtrent niettegenstaande erkentenis twijfel blijft bestaan, beslist het gerecht dat in eersten aanleg van het strafbaar feit heeft kennis genomen, of hij al of niet de veroordeelde is.
1.
Tot het onderzoek wordt, op de vordering van het openbaar ministerie, in eene door het gerecht te bepalen terechtzitting met den meesten spoed overgegaan.
2.
Het openbaar ministerie doet de aangehoudene, de getuigen en deskundigen die van zijnentwege zullen worden gehoord en die waarop de aangehoudene zich beroept, dagvaarden of oproepen. Het tweede lid van artikel 260 vindt met betrekking tot al deze getuigen overeenkomstige toepassing.
3.
Indien het openbaar ministerie weigert een getuige of deskundige te doen oproepen, kan het gerecht op verzoek van de aangehoudene de oproeping van die getuige of deskundige bevelen. De artikelen 263 en 264 zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
Indien de zaak bij een rechterlijk college is aangebracht, wordt de aangehoudene door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand op last van de voorzitter een raadsman toegevoegd. Ten aanzien van de raadsman gelden de bepalingen van de derde titel van het Eerste Boek.
1.
Het onderzoek en de beslissing geschieden overeenkomstig de bepalingen van Titel VI van het Tweede Boek of van Titel I van het Vierde Boek, naar gelang de zaak bij een rechtbank of bij de Hoge Raad is aangebracht. Artikel 394 is van overeenkomstige toepassing.
2.
Voor zover de in het eerste lid genoemde bepalingen betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt, vinden zij geen toepassing.
Artikel 582
Indien het gerecht de identiteit niet aanneemt, gelast het de invrijheidstelling. In het andere geval wordt de tenuitvoerlegging geacht te zijn aangevangen op het oogenblik der vrijheidsbeneming.
1.
De vonnissen en arresten, houdende beslissingen omtrent de identiteit, zijn vatbaar voor zoodanig beroep als tegen de vonnissen of arresten waarbij over het strafbaar feit uitspraak werd gedaan, openstond.
2.
Het beroep wordt naar de gewone regelen ingesteld en vervolgd. Het onderzoek en de beslissing geschieden overeenkomstig den Tweeden of Derden Titel van het Derde Boek, naar gelang hooger beroep dan wel beroep in cassatie is ingesteld.
Artikel 584
Ten aanzien van personen die tot het ondergaan van eenigen maatregel zijn aangehouden, vindt deze afdeeling overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat, indien de identiteit wordt aangenomen, tot toepassing van den maatregel wordt overgegaan.
1.
De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen, als in dit wetboek en het Wetboek van Strafrecht voorzien, geschiedt door:
a. betekening;
b. toezending;
c. mondelinge mededeling.
2.
Betekening geschiedt door uitreiking van een gerechtelijk schrijven op de bij de wet voorziene wijze.
3.
Toezending geschiedt door middel van een gewone of aangetekende brief over de post dan wel op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde wijze.
4.
Een mondelinge mededeling wordt zo spoedig mogelijk in een proces-verbaal of anderszins schriftelijk vastgelegd.
1.
De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen behoeft alleen door betekening te geschieden in de gevallen bij de wet bepaald. Dagvaardingen en aanzeggingen die aan het openbaar ministerie of de procureur-generaal bij de Hoge Raad zijn opgedragen, worden steeds betekend, tenzij de wet anders bepaalt of toelaat.
2.
De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen in andere gevallen geschiedt door toezending, tenzij de wet bepaalt of toelaat dat de kennisgeving mondeling wordt gedaan.
1.
De uitreiking van het gerechtelijk schrijven als bedoeld in artikel 585, tweede lid, geschiedt door de post.
2.
De uitreiking kan in spoedeisende gevallen of, indien dit om enige andere reden wenselijk is, door het openbaar ministerie worden opgedragen aan een ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, dan wel een andere ambtenaar of functionaris, voor zover die ambtenaar of functionaris door Onze Minister van Veiligheid en Justitie daartoe is aangewezen.
1.
De uitreiking geschiedt:
a. aan hem wie in Nederland in verband met de strafzaak waarop de uit te reiken gerechtelijke mededeling betrekking heeft rechtens zijn vrijheid is ontnomen en aan hem wie in Nederland in andere bij of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of indien betekening in persoon niet is voorgeschreven en de mededeling in Nederland wordt aangeboden:
1°. aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan wel,
2°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de geadresseerde, dan wel,
3°. indien de geadresseerde niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is, aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend.
2.
De uitreiking aan de geadresseerde van wie de woon- of verblijfplaats in het buitenland bekend is, geschiedt door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag. Dagvaardingen worden vertaald in de taal of een van de talen van het land waar de geadresseerde verblijft dan wel, voor zover aannemelijk is dat hij slechts een andere taal machtig is, in die taal. Met betrekking tot andere gerechtelijke mededelingen kan volstaan worden met een vertaling van de essentiële onderdelen daarvan. Indien de bevoegde buitenlandse autoriteit of instantie bericht dat de mededeling aan de geadresseerde is uitgereikt, geldt deze uitreiking als betekening in persoon, zonder dat hiervan nog uit een afzonderlijke akte behoeft te blijken.
3.
Indien in het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, onder 1° of 2°,
a. de geadresseerde niet wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen;
b. niemand wordt aangetroffen, geschiedt de uitreiking aan de geadresseerde of aan een door deze gemachtigde op de plaats die vermeld wordt in een schriftelijk bericht dat op het in de mededeling vermelde adres wordt achtergelaten. Uitreiking aan een door de geadresseerde schriftelijk gemachtigde geldt als betekening in persoon;
c. geen uitreiking heeft kunnen geschieden, wordt de mededeling teruggezonden aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan. Indien blijkt dat de geadresseerde op de dag van aanbieding en tenminste vijf dagen nadien als ingezetene in de basisregistratie personen was ingeschreven op het in de mededeling vermelde adres, wordt de mededeling vervolgens uitgereikt aan de griffier van de rechtbank van het arrondissement waar de zaak zal dienen of laatstelijk heeft gediend. Het openbaar ministerie zendt alsdan een afschrift van de mededeling onverwijld toe aan dat adres, van welk feit aantekening wordt gedaan op de akte van uitreiking, bedoeld in artikel 589.
4.
In het belang van een goede uitvoering van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld.
1.
In de navolgende gevallen wordt een afschrift van de dagvaarding of oproeping van de verdachte om op de terechtzitting of nadere terechtzitting te verschijnen toegezonden aan het laatste door de verdachte opgegeven adres:
a. indien de verdachte bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
b. indien de verdachte bij het begin van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg een adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden;
c. indien door of namens de verdachte bij het instellen van een gewoon rechtsmiddel in de betrokken zaak een adres in Nederland is opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden.
2.
De verdachte kan in het adres, bedoeld in het eerste lid, wijziging brengen door een verklaring in persoon af te leggen bij het openbaar ministerie bij hetwelk de zaak in behandeling is.
3.
Verzending van een afschrift als bedoeld in het eerste lid kan achterwege worden gelaten indien:
a. het opgegeven adres gelijk is aan het adres waaraan de dagvaarding of oproeping ingevolge artikel 588 moet worden uitgereikt;
b. de verdachte, nadat hij bij een eerdere gelegenheid als bedoeld in het eerste lid een adres heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, bij een volgende gelegenheid uitdrukkelijk te kennen geeft dit adres niet te willen handhaven;
c. de dagvaarding of oproeping inmiddels aan de verdachte in persoon dan wel aan een andere persoon als bedoeld in artikel 588, derde lid, onder b, is uitgereikt.
4.
Bij de verzending, bedoeld in het eerste lid, wordt de voor de dagvaarding of oproeping geldende termijn in acht genomen.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
1.
Van iedere uitreiking als bedoeld in artikel 585, tweede lid, wordt een akte opgemaakt, waarin zijn vermeld:
1°. de autoriteit van welke het gerechtelijk schrijven uitgaat;
2°. het nummer van het schrijven;
3°. de persoon voor wie het schrijven bestemd is;
4°. de persoon aan wie het is uitgereikt;
5°. de plaats van uitreiking;
6°. de dag en het uur van uitreiking.
2.
Wordt met het gerechtelijk schrijven gehandeld overeenkomstig de eerste volzin van artikel 588, derde lid, aanhef en onderdeel c, dan vermeldt de akte de dag van aanbieding van het stuk aan het adres van degene voor wie het bestemd is.
3.
De akte wordt door hen die met de uitreiking zijn belast, ieder voor zover het zijn bevindingen en handelingen betreft, ter plaatse van die bevindingen en handelingen naar waarheid opgemaakt en terstond ondertekend.
4.
Het model van de akte wordt vastgesteld door Onze Minister van Veiligheid en Justitie. Deze kan nadere voorschriften geven in het belang van een goede uitvoering van dit artikel. Deze voorschriften worden in de Staatscourant bekend gemaakt.
1.
De rechter kan, indien de uitreiking niet heeft plaats gehad overeenkomstig het bepaalde in artikel 588, eerste en derde lid, en 589, de betekening nietig verklaren.
2.
Indien de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, doch ter terechtzitting blijkt dat hij feitelijk op een ander adres verblijft, kan de rechter de oproeping van de niet verschenen verdachte bevelen.
3.
Indien aan de verzendplicht ingevolge artikel 588a niet of niet tijdig is voldaan, beveelt de rechter de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting tenzij:
a. zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of nadere terechtzitting de verdachte tevoren bekend was, dan wel
b. zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de verdachte kennelijk geen prijs stelt op berechting in zijn tegenwoordigheid.
1.
Aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen wordt uit ’s Rijks kas een vergoeding toegekend voor de kosten, welke ingevolge het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, voor zover de aanwending dier kosten het belang van het onderzoek heeft gediend of door de intrekking van dagvaardingen of rechtsmiddelen door het openbaar ministerie nutteloos is geworden.
2.
Het bedrag van de vergoeding wordt op verzoek van de gewezen verdachte of zijn erfgenamen vastgesteld. Het verzoek moet worden ingediend binnen drie maanden na het eindigen van de zaak. De vaststelling geschiedt bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak tijdens de beëindiging daarvan werd vervolgd of anders het laatst werd vervolgd, en wel door de rechter of raadsheer in de enkelvoudige kamer die de zaak heeft behandeld of, indien de behandeling van de zaak plaatsvond door een meervoudige kamer, door de voorzitter daarvan. De rechter of raadsheer geeft voor het bedrag van de vergoeding een bevelschrift van tenuitvoerlegging af.
3.
De behandeling van het verzoek door de raadkamer vindt plaats in het openbaar.
4.
Uitbetaling geschiedt door de griffier.
5.
Een en ander vindt overeenkomstige toepassing op rechtsgedingen tot herkenning van veroordeelden of van andere gevonniste personen, op de behandeling van vorderingen als bedoeld in de artikelen 509j en 509o of het beroep als bedoeld in artikel
509v en op de behandeling van klaagschriften als bedoeld in de artikelen 552a tot en met 552b.
1.
Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ’s Rijks kas een vergoeding toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling der zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, berekend op de voet van het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde.
2.
Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede, behoudens voorzover artikel 44a van de Wet op de rechtsbijstand van toepassing is, in de kosten van een raadsman. Een vergoeding voor de kosten van een raadsman gedurende de verzekering en de voorlopige hechtenis is hierin begrepen. Een vergoeding voor deze kosten kan voorts worden toegekend in het geval dat de zaak eindigt met oplegging van straf of maatregel op grond van een feit, waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.
3.
De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing voor ouders van een minderjarige verdachte, die zijn opgeroepen ingevolge artikel 496, eerste lid.
4.
De artikelen 90, 91 en 591, tweede tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
Indien de gewezen verdachte na het indienen van zijn verzoek overleden is, geschiedt de toekenning ten behoeve van zijn erfgenamen.
1.
De kosten van uitlevering of overbrenging van voorwerpen ingevolge een bevel van de rechter-commissaris of van de officier van justitie kunnen de betrokken persoon op de begroting van de rechter-commissaris of van de officier van justitie uit ’s Rijks kas worden vergoed.
2.
De kosten van het nakomen van een vordering tot het verstrekken van gegevens of tot het medewerking verlenen aan het ontsleutelen van gegevens krachtens de artikelen 126m, 126n, 126nc tot en met 126ni, 126t, 126u, 126uc tot en met 126ui en 126zja tot en met 126zp kunnen de betrokkene uit ’s Rijks kas worden vergoed. Hierbij kan een lager bedrag worden vergoed voor zover degene tot wie het bevel zich richt, niet de administratie heeft gevoerd en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers heeft bewaard als voorgeschreven in artikel 10 van Boek 2 en artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
3.
De rechter-commissaris of de officier van justitie geeft een bevelschrift van tenuitvoerlegging af.
Artikel 592a
Indien een benadeelde partij zich in het geding heeft gevoegd, beslist de rechter die een uitspraak als bedoeld in artikel 333 of 335 doet, over de kosten door de benadeelde partij, de verdachte en, in het in artikel 51g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
1.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de termijnen, gesteld in de artikelen 50, tweede lid, tweede volzin, 345, 379 en 396.
2.
Voor de toepassing van de Algemene termijnenwet worden de termijnen, gesteld in de artikelen 265, eerste lid, 370, eerste lid, en 398, sub 1°, als termijnen in de zin van artikel 1, tweede lid, van die wet aangemerkt.
Slotbepaling
Het in werking treden van het Wetboek van Strafvordering wordt nader bij de wet geregeld.
Inhoudsopgave
+ Eerste Boek. Algemeene bepalingen
+ Tweede Boek. Strafvordering in eersten aanleg
+ Derde Boek. Rechtsmiddelen
+ Vierde Boek. Eenige rechtsplegingen van bijzonderen aard
+ Vijfde Boek. Internationale en Europese strafvorderlijke samenwerking
- Zesde Boek. Tenuitvoerlegging en kosten
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht