1.
De bevoegdheden, bij enige wetsbepaling toegekend in verband met de opsporing van strafbare feiten of in verband met het onderzoek daarnaar, anders dan ter terechtzitting, kunnen, voorzover in deze Titel niet anders is bepaald, buiten het rechtsgebied van een rechtbank worden uitgeoefend.
2.
De bepalingen van de eerste en tweede afdeling van deze Titel zijn slechts van toepassing ten aanzien van de opsporing en het onderzoek buiten het rechtsgebied van een rechtbank. Voorzover zij betrekking hebben op een aangehouden persoon of een inbeslaggenomen voorwerp blijven zij, ook binnen het rechtsgebied van een rechtbank, van toepassing, totdat de aangehoudene of het voorwerp is overgeleverd aan de officier van justitie of een zijner hulpofficieren.
3.
De bevoegdheden, in de bepalingen van deze Titel toegekend, kunnen slechts worden uitgeoefend, voorzover het volkenrecht en het interregionale recht dit toelaten.
1.
Anderen dan opsporingsambtenaren oefenen de bevoegdheden, in
artikel 539a of in de
tweede afdeling van deze Titel toegekend, niet uit dan op aanwijzing van de officier van justitie, tenzij zodanige aanwijzingen niet kunnen worden afgewacht.
2.
Ieder die een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid heeft uitgeoefend, stelt de officier van justitie onverwijld en op de snelst mogelijke wijze in kennis van:
1°.
het te zijner kennis gekomen strafbare feit;
2°.
elke door hem krachtens een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid getroffen maatregel.
3.
Bij die kennisgeving doet hij voorzover mogelijk opgave van de personalia van de verdachte en diens nationaliteit, alsmede van zijn eigen personalia en van andere terzake doende feiten. Hij tracht voorts ten spoedigste aanwijzingen van de officier van justitie te verkrijgen aangaande de wijze waarop terzake dient te worden gehandeld. Hij neemt de aanwijzingen van de officier van justitie in acht.
4.
Het in de beide vorige leden bepaalde geldt ook voor degene aan wie een aangehouden verdachte of een inbeslaggenomen voorwerp wordt overgeleverd.
5.
Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor leden van de rechterlijke macht ten aanzien van die verrichtingen waartoe zij als zodanig bevoegd zijn.
1.
De commandant kan ingeval van een strafbaar feit met inachtneming van de bepalingen van deze Titel inlichtingen en bewijzen verzamelen, die tot opheldering van de zaak kunnen dienen, tenzij de officier van justitie anders beslist.
2.
Dezelfde bevoegdheid komt toe aan de schipper en aan de gezagvoerder van een luchtvaartuig aan boord van het vaartuig of luchtvaartuig waarover zij het gezag voeren. Onder vaartuig wordt een door Ons aangewezen installatie ter zee begrepen.
Artikel 539d
Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan, in overeenstemming met de Minister van Defensie, alle of bepaalde commandanten belasten met de opsporing buiten het rechtsgebied van een rechtbank van bepaalde door hem aangewezen strafbare feiten.
1.
De commandant kan een verrichting, waartoe hij op grond van een der bepalingen van deze Titel als zodanig dan wel na aanwijzing op grond van artikel 539d als opsporingsambtenaar bevoegd is, opdragen aan een onder zijn bevelen staande officier.
2.
De schipper kan een verrichting, waartoe hij op grond van een der bepalingen van deze Titel bevoegd is, opdragen aan een onder zijn bevelen staande scheepsofficier. De gezagvoerder van een luchtvaartuig kan een verrichting, waartoe hij op grond van een der bepalingen van deze Titel bevoegd is, opdragen aan een onder zijn bevelen staand lid van de bemanning.
1.
De commandant, de schipper of de gezagvoerder van een luchtvaartuig maakt, indien hij een van de bevoegdheden, in de
artikelen 539a of
539c of in de tweede afdeling van deze Titel toegekend, uitoefent, persoonlijk ten spoedigste proces-verbaal op van zijn verrichtingen en bevindingen.
2.
De officier, de scheepsofficier of het lid van de bemanning van een luchtvaartuig handelt ingeval van toepassing van
artikel 539e overeenkomstig het eerste lid.
3.
Wanneer de schipper of een scheepsofficier dan wel de gezagvoerder van een luchtvaartuig of een lid van de bemanning de verdachte of getuigen verhoort, zijn daarbij zo mogelijk twee opvarenden of inzittenden aanwezig, die het proces-verbaal van verhoor mede ondertekenen.
4.
Het proces-verbaal wordt gedagtekend en ondertekend door de verbalisant. Hij vermeldt zoveel mogelijk uitdrukkelijk zijn redenen van wetenschap. Het proces-verbaal van de officier, de scheepsofficier of het lid van de bemanning van een luchtvaartuig wordt mede ondertekend door de commandant, onderscheidenlijk de schipper en de gezagvoerder van het luchtvaartuig.
5.
Het proces-verbaal wordt door de commandant, de schipper of de gezagvoerder van het luchtvaartuig ten spoedigste toegezonden aan de officier van justitie, tenzij deze anders beslist.
Artikel 539g
De bevoegdheid, omschreven in
artikel 52, komt mede toe aan de commandant, de schipper en de gezagvoerder van een luchtvaartuig.
1.
De verdachte kan slechts worden aangehouden:
1°.
ingeval van ontdekking op heterdaad van een misdrijf, door een ieder;
2°.
ingeval van ontdekking op heterdaad van een overtreding, door een opsporingsambtenaar, een commandant, een schipper en een gezagvoerder van een luchtvaartuig;
2.
De officier van justitie kan in de gevallen, genoemd in het vorige lid, de aanhouding van de verdachte bevelen.
Artikel 539i
Een aangehouden verdachte wordt onverwijld overgeleverd:
1.
door een ieder aan de officier van justitie, indien deze ter plaatse aanwezig is;
2.
door de commandant, de schipper en de gezagvoerder van een luchtvaartuig aan een opsporingsambtenaar, indien deze ter plaatse aanwezig is;
3.
door een opvarende die geen opsporingsambtenaar is aan de schipper en door een inzittende van een luchtvaartuig die geen opsporingsambtenaar is aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig;
4.
door anderen aan een opsporingsambtenaar of aan een commandant.
1.
De officier van justitie kan bepalen dat de aangehouden verdachte zal worden verhoord. Hij kan daartoe de overlevering van de verdachte aan een bepaalde persoon of zijn overbrenging naar een bepaalde plaats bevelen.
2.
Tenzij de officier van justitie anders bepaalt, is de opsporingsambtenaar bevoegd de aangehouden verdachte te verhoren. Bij afwezigheid van een opsporingsambtenaar komt gelijke bevoegdheid toe aan de commandant, aan de schipper en aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig.
3.
Degene die bevoegd is tot verhoor van de verdachte is ook bevoegd hem naar een plaats van verhoor te geleiden.
4.
In geval van verhoor door de schipper of een scheepsofficier dan wel door de gezagvoerder van een luchtvaartuig of een lid van de bemanning is
artikel 29 van overeenkomstige toepassing.
1.
De aangehouden verdachte wordt, na te zijn verhoord, dadelijk in vrijheid gesteld. Hij mag niet langer dan zes uren voor het verhoor worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tussen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt medegerekend.
2.
Niettemin kan de verdachte langer dan zes uren worden opgehouden:
a.
wanneer een bevel tot voorlopige hechtenis tegen hem is verleend en de tenuitvoerlegging daarvan, ook buiten het rechtsgebied van een rechtbank, is gelast;
b.
wanneer hij wordt verdacht van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en ter zake daarvan een bevel tot voorlopige hechtenis tegen hem kan worden verleend.
3.
Een besluit de verdachte in het in het vorige lid onder b bedoelde geval langer dan zes uren op te houden wordt genomen door de officier van justitie. Kan diens optreden niet worden afgewacht, dan kan ook de opsporingsambtenaar, de commandant, de schipper of de gezagvoerder van het luchtvaartuig, in wiens handen de verdachte zich bevindt, daartoe besluiten.
1.
Zodra de officier van justitie een besluit bedoeld in
artikel 539k, derde lid, heeft genomen, stelt hij een vordering tot bewaring in bij de rechter-commissaris.
2.
Zodra de officier van justitie verneemt dat een opsporingsambtenaar, een commandant, een schipper of een gezagvoerder van een luchtvaartuig een besluit als bedoeld in
artikel 539k, derde lid, heeft genomen, stelt hij een vordering tot bewaring in bij de rechter-commissaris of gelast hij de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
3.
Heeft het in
artikel 539k, derde lid, bedoelde besluit betrekking op een verdachte die aan boord van een luchtvaartuig is aangehouden, dan gelden de volgende bepalingen:
a.
in het geval, bedoeld in het eerste lid, stelt de officier van justitie een vordering tot bewaring bij de rechter-commissaris in of beveelt hij de gezagvoerder, indien deze bevoegd is de verdachte over te dragen aan de autoriteiten van de staat waar het luchtvaartuig zal landen, van deze bevoegdheid gebruik te maken;
b.
in het geval, bedoeld in het tweede lid, neemt hij een van de onder a genoemde maatregelen of gelast hij de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
5.
Indien de vordering tot bewaring wordt afgewezen, gelast de officier van justitie de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte. Hij gelast die invrijheidstelling tevens, zodra geen titel tot vrijheidsbeneming meer aanwezig is of de grond tot vrijheidsbeneming is vervallen.
6.
Zolang degene in wiens handen de verdachte zich bevindt geen bericht van de officier van justitie heeft ontvangen, is hij verplicht de verdachte eigener beweging in vrijheid te stellen, zodra hij meent dat de grond tot vrijheidsbeneming is vervallen; in ieder geval stelt hij de verdachte in vrijheid, indien hij niet binnen achttien dagen na de aanhouding bericht heeft ontvangen, dat een bevel tot voorlopige hechtenis is verleend, waarvan de tenuitvoerlegging, ook buiten het rechtsgebied van een rechtbank, is gelast.
1.
De verdachte, ten aanzien van wie het
tweede lid van artikel 539k wordt toegepast,
wordt in het geval, bedoeld in dat lid onder a, zo spoedig mogelijk overgeleverd aan de officier van justitie;
kan in het geval, bedoeld in dat lid onder b, worden overgeleverd aan de officier van justitie, wanneer hij op weg was naar het rijk in Europa of wanneer het niet doenlijk is hem elders op te houden, totdat een bevel tot voorlopige hechtenis tegen hem is verleend en de tenuitvoerlegging daarvan, ook buiten het rechtsgebied van een rechtbank, is gelast.
2.
Van het voornemen tot overlevering over te gaan wordt onverwijld bericht gegeven aan de officier van justitie.
1.
Degene in wiens handen een aangehouden verdachte zich bevindt zorgt dat de nodige maatregelen worden genomen om te voorkomen dat het doel van de vrijheidsbeneming wordt gemist. De verdachte mag aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die voor dit doel volstrekt noodzakelijk zijn.
2.
Aan de verdachte wordt gelegenheid gegeven zich met een raadsman in verbinding te stellen.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur worden omtrent de behandeling van aangehouden verdachten nadere regelen gegeven.
2.
De bevoegdheid, vermeld in
artikel 56, vierde lid, komt, indien ter plaatse geen opsporingsambtenaar aanwezig is, mede toe aan de commandant, de schipper en de gezagvoerder van het luchtvaartuig.
1.
Opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen en kunnen daartoe hun uitlevering vorderen. De officier van justitie kan de inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen bevelen.
2.
In geval van ontdekking op heterdaad komen de bevoegdheden, genoemd in de eerste volzin van het vorige lid, toe aan de commandant, aan de schipper en aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig, voorzover ter plaatse geen opsporingsambtenaar aanwezig is.
3.
Met betrekking tot de overlevering van het inbeslaggenomen voorwerp is
artikel 539i van overeenkomstige toepassing.
Artikel 539q
De officier van justitie kan een inbeslaggenomen voorwerp doen teruggeven, voordat het onder de hoede is gesteld van de bewaarder. De last tot teruggave wordt gericht tot hem die het voorwerp onder zich heeft. Deze is verplicht daaraan onmiddellijk te voldoen.
1.
De opsporingsambtenaren kunnen te allen tijde inzage vorderen van de bescheiden waarvan naar hun redelijk oordeel inzage nodig is voor de vervulling van hun taak.
2.
Personen die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen de inzage weigeren van bescheiden of gedeelten daarvan, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.
1.
De opsporingsambtenaren hebben toegang tot alle plaatsen voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. De commandant en de schipper kunnen ter aanhouding van de verdachte of ter inbeslagneming alle plaatsen betreden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Artikel 539t
De gezagvoerder van een luchtvaartuig kan op de voet van artikel 9, eerste lid, van het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen (Trb. 1964, 115) aan de bevoegde autoriteiten van een vreemde staat overdragen iedere inzittende van het luchtvaartuig, van wie hij redelijkerwijs mag aannemen, dat deze aan boord een misdrijf heeft begaan, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
1.
De schipper geeft onverwijld en op de snelst mogelijke wijze kennis aan de officier van justitie van elk misdrijf, aan boord begaan, waardoor de veiligheid van het vaartuig of van de opvarenden in gevaar is gebracht of waardoor iemands dood of zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt.
2.
Voor de toepassing van het vorige lid wordt onder vaartuig begrepen een overeenkomstig
artikel 136a, tweede lid, aangewezen installatie en wordt onder een misdrijf, aan boord begaan, begrepen een misdrijf, begaan op zulk een installatie.
1.
De schipper van een Nederlands schip zorgt dat aan boord een register van strafbare feiten aanwezig is, dat blad voor blad is genummerd.
2.
Hij zorgt dat in het register onverwijld wordt vermeld:
3°.
elk strafbaar feit, aan boord van zijn schip of door een opvarende begaan, waarvan door een opvarende vermelding in het register wordt verlangd of waarvan hij zelf de vermelding wenselijk acht.
3.
Bij toepassing van het vorige lid worden vermeld: de plaats waar en het tijdstip waarop het feit is begaan, de personalia en nationaliteit van de verdachte en van de getuigen, alsmede de maatregelen ingevolge de bepalingen van deze Titel genomen door de schipper of op zijn aanwijzing door de scheepsofficier.
4.
De vermeldingen worden gedagtekend en door de schipper ondertekend.
5.
De schipper geeft het register op eerste vordering van een opsporingsambtenaar aan deze ter inzage.
1.
De schipper van enig vaartuig geeft aan de ambtenaar, die krachtens enige wetsbepaling toegang heeft tot zijn vaartuig, op diens eerste vordering gelegenheid zich aan of van boord te begeven.
2.
De ambtenaar is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening niet onderworpen aan het gezag van de schipper van een vaartuig over de opvarenden.