1.
Op aanvraag van de procureur-generaal of van de gewezen verdachte te wiens aanzien een vonnis of arrest onherroepelijk is geworden, kan de Hoge Raad ten voordele van de gewezen verdachte een uitspraak van de rechter in Nederland houdende een veroordeling herzien:
a.
op grond van de omstandigheid dat bij onderscheidene arresten of vonnissen die onherroepelijk zijn geworden of bij verstek zijn gewezen, bewezenverklaringen zijn uitgesproken die niet zijn overeen te brengen;
b.
op grond van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarin is vastgesteld dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of een protocol bij dit verdrag is geschonden in de procedure die tot de veroordeling of een veroordeling wegens hetzelfde feit heeft geleid, indien herziening noodzakelijk is met het oog op rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 van dat verdrag;
c.
indien er sprake is van een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid, hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
2.
Waar in deze bepaling wordt gesproken van een veroordeling, is hieronder het ontslag van alle rechtsvervolging met oplegging van een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in de
artikelen 37 en
37a van het Wetboek van Strafrecht begrepen.
1.
Na het overlijden van de gewezen verdachte kan de herzieningsaanvraag gedaan worden door:
a.
de procureur-generaal;
b.
de overlevende echtgenoot of geregistreerde partner, of bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn van deze;
c.
elke bloedverwant in de rechte lijn of bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn van deze;
d.
de bloedverwanten in de zijlijn tot en met de tweede graad.
2.
Elke bevoegdheid die op grond van deze afdeling aan de gewezen verdachte is toegekend, komt ook toe aan de in het eerste lid, onder b, c en d genoemde personen die herziening hebben aangevraagd. Indien de aanvraag is gedaan door de procureur-generaal wordt door de Hoge Raad een bijzondere vertegenwoordiger benoemd.
3.
De artikelen van deze afdeling zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat er na vernietiging van de uitspraak geen straf of maatregel kan worden opgelegd.
4.
Indien gedurende de behandeling van de zaak de gewezen verdachte overlijdt, wordt het geding voortgezet en door de rechter voor wie de zaak dient of moet dienen, een bijzondere vertegenwoordiger benoemd. De artikelen van deze afdeling zijn van overeenkomstige toepassing.
5.
Indien de gewezen verdachte de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt of anders dan wegens verkwisting onder curatele is gesteld, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet in staat is te beoordelen of zijn belang gediend is met een herzieningaanvraag, kan zijn wettelijke vertegenwoordiger in burgerlijke zaken de aanvraag doen indienen door zijn raadsman. De artikelen van deze afdeling zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 459
Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand kan de gewezen verdachte alsmede de personen genoemd in
artikel 458 met overeenkomstige toepassing van de
artikelen 42, derde lid, en
43 een raadsman toevoegen in geval van een herzieningsaanvraag of een verzoek als bedoeld in
artikel 461.
1.
De procureur-generaal dient de herzieningsaanvraag bij de Hoge Raad in door middel van een schriftelijke vordering.
2.
De gewezen verdachte kan de herzieningsaanvraag slechts door zijn raadsman laten indienen bij de Hoge Raad. De door de raadsman ondertekende aanvraag is schriftelijk en vermeldt de gronden waarop deze berust, met bijvoeging van de bescheiden waaruit van die gronden kan blijken, alsmede van een kopie van de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd.
1.
Ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag kan een gewezen verdachte, die is veroordeeld voor een feit waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt, door zijn raadsman aan de procureur-generaal doen verzoeken een nader onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van een grond voor herziening als bedoeld in
artikel 457, eerste lid, onder c.
2.
Het verzoek wordt schriftelijk ingediend en door de raadsman ondertekend. Het verzoek behelst een opgave van de onderzoekshandelingen die dienen te worden verricht, met bijvoeging van een kopie van de uitspraak waarvan de gewezen verdachte herziening wil aanvragen, en is met redenen omkleed. Het verzoek kan tevens strekken tot de instelling van een onderzoeksteam als bedoeld in
artikel 463.
3.
Indien het verzoek niet voldoet aan de in het eerste en tweede lid genoemde voorwaarden, verklaart de procureur-generaal het niet ontvankelijk. Indien het verzoek ontvankelijk is kan de procureur-generaal het verzoek slechts afwijzen indien:
a.
er onvoldoende aanwijzingen zijn dat er mogelijkerwijs sprake is van een grond tot herziening, of
b.
het verzochte onderzoek niet noodzakelijk is.
4.
De procureur-generaal beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van degene die het verzoek heeft ingediend. In geval van toewijzing van het verzoek vermeldt de beslissing de te verrichten onderzoekshandelingen.
1.
In geval van een verzoek als bedoeld in artikel 461 kan de procureur-generaal ambtshalve of op verzoek van de gewezen verdachte advies inwinnen van een commissie belast met de advisering over de wenselijkheid van een nader onderzoek als bedoeld in
artikel 461, eerste lid.
2.
Tenzij het verzoek als bedoeld in
artikel 461 naar zijn oordeel niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, dan wel voor toewijzing vatbaar is, wint de procureur-generaal in ieder geval advies in van de commissie indien de gewezen verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren of meer.
3.
Het advies van de commissie wordt schriftelijk uitgebracht en is openbaar. Indien de beslissing van de procureur-generaal over het in
artikel 461, eerste lid, bedoelde verzoek afwijkt van het advies van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende samenstelling, inrichting, bevoegdheden en werkwijze van de in het eerste lid bedoelde commissie. De algemene maatregel van bestuur bevat in ieder geval bepalingen over het aantal leden en de zittingsduur van deze leden, de vervulling van het secretariaat en de aan de commissie ter beschikking te stellen financiële middelen. De benoeming van de leden geschiedt door de Minister van Veiligheid en Justitie op voordracht van de procureur-generaal.
1.
In geval van toewijzing van het in
artikel 461 bedoelde verzoek, stelt de procureur-generaal het nader onderzoek in. Indien daarbij naar zijn oordeel enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk is, kan hij dat onderzoek opdragen aan de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, in een rechtbank die van de zaak nog geen kennis heeft genomen.
Artikel 469, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
2.
Indien naar zijn oordeel het belang van het nader onderzoek dit vordert, kan de procureur-generaal zich bij het verrichten daarvan laten bijstaan door een onderzoeksteam.
3.
Het in het tweede lid bedoelde team wordt samengesteld uit opsporingsambtenaren die niet eerder bij de strafzaak betrokken zijn geweest. Het team kan worden aangevuld met leden van het openbaar ministerie of deskundigen, die niet eerder bij de strafzaak betrokken zijn geweest. Het College van procureurs-generaal verleent de procureur-generaal op diens verzoek de nodige bijstand bij de instelling van het onderzoeksteam en de uitvoering van het onderzoek. De leden van het onderzoeksteam worden benoemd door de procureur-generaal.
5.
Indien tijdens het nader onderzoek getuigen of deskundigen worden gehoord, nodigt de procureur-generaal of degene die in diens opdracht met het verhoor is belast, de raadsman van gewezen verdachte tot bijwoning van het verhoor uit, voor zover dit met de bescherming van de in
artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen verenigbaar is. De gewezen verdachte kan in de gelegenheid worden gesteld het verhoor bij te wonen. De gewezen verdachte en diens raadsman kunnen de vragen opgeven die zij gesteld wensen te zien.
Artikel 187, tweede en derde lid,
187b en 187d zijn van overeenkomstige toepassing.
6.
Nadat de onderzoekshandelingen zijn voltooid worden de daarop betrekking hebbende stukken aan de processtukken toegevoegd en wordt aan de verzoeker een afschrift van die stukken toegezonden.
1.
Ten aanzien van het in
artikel 463, tweede lid, bedoelde onderzoek vinden de a
rtikelen 28 tot en met 31,
94, eerste en derde lid,
96 tot en met 102a,
104 tot en met 116, eerste lid,
124 tot en met 125o,
126n tot en met 126nd,
126nf tot en met 126ni,
126aa tot en met 126dd,
141,
142,
148,
150 tot en met 151d en
152 tot en met 157 overeenkomstige toepassing met dien verstande dat daar waar wordt gesproken van de verdachte daaronder wordt verstaan de gewezen verdachte, voorzover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de inrichting van het onderzoek.
1.
In gevallen waarin de Hoge Raad beslist op een herzieningsaanvraag die betrekking heeft op een uitspraak als bedoeld in
artikel 457, eerste lid, waartegen beroep in cassatie als bedoeld in de Derde Titel van het Derde Boek is ingesteld, is hij samengesteld uit raadsheren die niet op het beroep in cassatie hebben beslist.
2.
In gevallen waarin de procureur-generaal, de plaatsvervangend procureur-generaal of een advocaat-generaal met betrekking tot een uitspraak als bedoeld in
artikel 457, eerste lid, eerder bevoegdheden heeft uitgeoefend die op grond van de
Derde Titel van het Derde Boek aan de procureur-generaal zijn toegekend, worden de bevoegdheden die in deze Titel aan de procureur-generaal zijn toegekend bij voorkeur uitgeoefend door:
a.
in geval het de procureur-generaal betreft: de plaatsvervangend procureur-generaal of een advocaat-generaal;
b.
in geval het de plaatsvervangend procureur-generaal betreft: een advocaat-generaal;
c.
in geval het een advocaat-generaal betreft – een andere advocaat-generaal.
1.
De Hoge Raad verklaart de herzieningsaanvraag niet-ontvankelijk indien deze niet een onherroepelijke uitspraak van de rechter in Nederland houdende een veroordeling of een ontslag van alle rechtsvervolging als bedoeld in
artikel 457, tweede lid, betreft, dan wel niet voldoet aan de voorwaarden in
artikel 460 gesteld.
2.
De Hoge Raad kan de herzieningsaanvraag betreffende het in
artikel 457, eerste lid, onder b, vermelde geval niet-ontvankelijk verklaren indien deze niet wordt ingediend binnen drie maanden nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de gewezen verdachte bekend is.
3.
Indien de herzieningsaanvraag kennelijk ongegrond is, wijst de Hoge Raad deze af.
4.
In de overige gevallen zijn de navolgende bepalingen uit deze afdeling van toepassing.
5.
De Hoge Raad kan alvorens een beslissing te nemen opdracht geven tot een nader onderzoek als bedoeld in de
artikelen 461 en
463 of tot het inwinnen van advies van de in
artikel 462 bedoelde commissie.
1.
De Hoge Raad beveelt de verdere behandeling op de openbare terechtzitting op een daartoe door de voorzitter te bepalen dag.
2.
Indien op de voet van
artikel 463, zesde lid, een afschrift is toegezonden van de resultaten van het onderzoek, wordt de dienende rechtsdag bepaald op een datum niet eerder dan zes weken na die toezending, en kan de gewezen verdachte of zijn raadsman de herzieningsaanvraag schriftelijk nader toelichten tot uiterlijk de laatste dag voor de dienende rechtsdag.
3.
De procureur-generaal doet ten minste tien dagen voor de dienende rechtsdag aan de gewezen verdachte aanzegging van die dag.
1.
De herzieningsaanvraag wordt in behandeling genomen op een openbare terechtzitting voor strafzaken van de enkelvoudige kamer van de Hoge Raad.
2.
De enkelvoudige kamer verwijst een zaak naar de meervoudige kamer:
a.
wanneer de raadsman van de gewezen verdachte te kennen geeft de herzieningsaanvraag mondeling te willen toelichten;
b.
wanneer zij de dag voor de uitspraak bepaalt;
c.
wanneer zij verwijzing wenselijk acht.
3.
De meervoudige kamer verwijst een zaak wederom naar de enkelvoudige kamer, indien dat in enige stand van het geding nodig is.
1.
Op de terechtzitting van de enkelvoudige kamer, of op de terechtzitting van de meervoudige kamer wanneer de raadsman daar de herzieningsaanvraag mondeling heeft toegelicht, dan wel op een nadere terechtzitting neemt de procureur-generaal zijn conclusie, die hij aan de Hoge Raad overlegt.
2.
Voorafgaand aan zijn conclusie kan de procureur-generaal ambtshalve een nader onderzoek instellen als bedoeld in de
artikelen 461 en
463 alsmede een advies inwinnen bij de commissie als bedoeld in
artikel 462. De artikelen 461, 462, eerste, derde en vierde lid, 463 en
464 zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
Nadat de procureur-generaal zijn conclusie heeft genomen wordt de dag voor de uitspraak bepaald.
4.
Aan de raadsman wordt een afschrift van de conclusie toegezonden.
5.
De raadsman kan binnen twee weken na verzending van het afschrift van de conclusie zijn schriftelijk commentaar daarop aan de Hoge Raad doen toekomen.
1.
Indien de Hoge Raad de noodzakelijkheid daarvan blijkt draagt hij aan de procureur-generaal op een nader onderzoek te verrichten als bedoeld in de
artikelen 461 en
463, dan wel advies in te winnen van de in
artikel 462 bedoelde commissie. De artikelen 463, tweede tot en met zesde lid, en
464 zijn van overeenkomstige toepassing. Nadat het onderzoek is voltooid, doet de procureur-generaal de stukken toekomen aan de Hoge Raad.
2.
Tevens kan de Hoge Raad een nader onderzoek opdragen aan een daartoe uit zijn midden te benoemen raadsheer-commissaris, doch hij kan dit ook, indien de herziening niet betreft een door de Hoge Raad in eerste aanleg gewezen arrest, opdragen aan de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, in een rechtbank die van de zaak nog geen kennis heeft genomen.
3.
Het in het tweede lid bedoelde onderzoek wordt overeenkomstig de
tweede tot en met de vijfde en de
achtste afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek gevoerd. De getuigen worden beëdigd of wel overeenkomstig
artikel 216, tweede lid, aangemaand. Indien het onderzoek geschiedt door een raadsheer-commissaris, geldt al hetgeen bepaald is over de rechtbank, de rechter-commissaris, de officier van justitie en de griffier, ten aanzien van de Hoge Raad, de raadsheer-commissaris, de procureur-generaal en de griffier van de Hoge Raad, behoudens dat de raadsheer-commissaris en de procureur-generaal zich bij het doorzoeken van plaatsen en bij een schouw kunnen doen vervangen door de rechter-commissaris en de officier van justitie in het arrondissement waarin de rechtbank is gelegen waar de doorzoeking of schouw moet plaatshebben.
Artikel 172 is van overeenkomstige toepassing.
4.
Na afloop van het onderzoek doet de raadsheer- of rechter-commissaris de stukken toekomen aan de Hoge Raad.
5.
Aan de raadsman wordt een afschrift van de stukken van het onderzoek toegezonden.
Artikel 470
Indien de Hoge Raad de herzieningsaanvraag niet gegrond acht, wijst hij die af.
1.
Indien de Hoge Raad de herzieningsaanvraag betreffende het geval in
artikel 457, eerste lid, onder a, gegrond acht, vernietigt hij de arresten of vonnissen, met verwijzing van de zaken naar een gerechtshof dat daarvan nog geen kennis heeft genomen, ten einde die gelijktijdig opnieuw te onderzoeken en daarin bij een en dezelfde uitspraak recht te doen, zonder dat echter de straf de bij de vernietigde arresten of vonnissen opgelegde straffen te boven mag gaan. Hebben reeds alle gerechtshoven van de zaak kennis genomen, dan wordt niettemin één daarvan aangewezen.
2.
Indien een van de onherroepelijke uitspraken door de Hoge Raad in eerste aanleg is gewezen, wordt de zaak verwezen naar de terechtzitting van de Hoge Raad samengesteld als in
artikel 477 vermeld.
3.
De gewezen verdachte aan wie krachtens de vernietigde uitspraak zijn vrijheid is ontnomen, is van rechtswege vrij en wordt onverwijld in vrijheid gesteld, behoudens het bepaalde in
artikel 473.
1.
Indien de Hoge Raad de herzieningsaanvraag betreffende het geval, vermeld in
artikel 457, eerste lid, onder b, gegrond acht, doet hij bij wijze van herziening de zaak zelf af of beveelt hij de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke uitspraak en verwijst hij de zaak op de voet van
artikel 471, teneinde – met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad – hetzij de onherroepelijke uitspraak te handhaven hetzij met vernietiging daarvan recht te doen.
2.
Indien de Hoge Raad de herzieningsaanvraag betreffende het geval genoemd in
artikel 457, eerste lid, onder c, gegrond acht, beveelt hij de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke uitspraak en verwijst hij de zaak op de voet van
artikel 471, teneinde hetzij de onherroepelijke uitspraak te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan:
a.
het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren,
b.
de verdachte vrij te spreken of
c.
als niet-strafbaar te ontslaan van alle rechtsvervolging, of
d.
de verdachte opnieuw te veroordelen met toepassing van de minder zware strafbepaling of met oplegging van een lagere straf.
1.
Bij de verwijzing kan de Hoge Raad een bevel tot gevangenhouding tegen de gewezen verdachte uitvaardigen. Dit bevel is geldig voor onbepaalde termijn, doch kan door het gerechtshof worden geschorst of opgeheven. In geen geval zal deze gevangenhouding langer mogen duren dan de nog niet volbrachte vrijheidsstraf die de gewezen verdachte krachtens de onherroepelijke uitspraak dient te ondergaan. De
artikelen 62,
67,
67a,
69,
73 en
77 tot en met 86 zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
Indien bij de onherroepelijke uitspraak aan de gewezen verdachte een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel is opgelegd, kan het in het eerste lid bedoelde bevel tot gevangenhouding ten uitvoer worden gelegd in een inrichting die ingevolge de
Penitentiaire beginselenwet of de
Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden bestemd is voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel. Voor de gewezen verdachte blijft de rechtspositie van de Penitentiaire beginselenwet of de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden onverminderd van toepassing.
3.
Indien de gewezen verdachte, tegen wie een bevel tot gevangenhouding als bedoeld in het eerste lid is uitgevaardigd, geen raadsman heeft, wordt deze hem ambtshalve door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand op last van de voorzitter van het gerechtshof toegevoegd.
4.
Hangende de beslissing op de herzieningsaanvraag kan de Hoge Raad te allen tijde de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke uitspraak opschorten.
Artikel 474
Beslissingen als bedoeld in de
artikelen 465 en
470 tot en met 472 worden gegeven bij met redenen omkleed arrest. Het arrest wordt op een openbare terechtzitting uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en de procureur-generaal.
Artikel 475
De beslissingen van de Hoge Raad genoemd in de
artikelen 465,
470 tot en met 473 worden zodra mogelijk vanwege de procureur-generaal aan de belanghebbende schriftelijk medegedeeld en in afschrift toegezonden aan de ambtenaar belast met de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke uitspraak waarvan de herziening is gevraagd, of van het vernietigde arrest of vonnis.
1.
Het rechtsgeding in de verwezen zaak of zaken wordt bij het gerechtshof gevoerd met overeenkomstige toepassing van de
artikelen 412, eerste, tweede en derde lid,
413,
414,
415,
417,
418, eerste en tweede lid,
419,
420 en
421, met dien verstande dat
artikel 312 buiten toepassing blijft.
2.
De raadsheer die enig onderzoek in de zaak heeft verricht, neemt op straffe van nietigheid aan het onderzoek op de terechtzitting geen deel.
3.
In de gevallen bedoeld in de
artikelen 316 en
347 wordt het onderzoek gevoerd door een daartoe door het gerechtshof aangewezen rechter-commissaris of raadsheer-commissaris die nog geen onderzoek in de zaak heeft verricht.
4.
Het onderzoek en de beraadslaging, bedoeld in de
artikelen 348 en
350, geschieden zowel naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in herziening als van het onderzoek in vorige terechtzittingen, zoals dat volgens daarvan opgemaakt proces-verbaal heeft plaats gehad.
5.
Ten aanzien van de bij de verwijzing vernietigde uitspraken doet het gerechtshof opnieuw recht; ten aanzien van de bij de verwijzing niet vernietigde uitspraak handhaaft het gerechtshof deze met gehele of gedeeltelijke overneming, aanvulling of verbetering van de gronden of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, opnieuw recht met inachtneming van
artikel 472, eerste of tweede lid.
2.
Het rechtsgeding in de verwezen zaak of zaken wordt bij de Hoge Raad gevoerd op de voet van
artikel 476, eerste en derde tot en met vijfde lid, met dien verstande dat in het geval van het derde lid van dat artikel het onderzoek ook kan worden opgedragen aan een daartoe door de Hoge Raad uit zijn midden aangewezen raadsheer-commissaris. Tegen de beslissingen van de Hoge Raad is geen beroep of bezwaar toegelaten.
1.
In geen geval mag door de Hoge Raad of door het gerechtshof een straf of maatregel worden opgelegd, die zwaarder is dan die bij het vernietigde arrest of vonnis was opgelegd of een zwaardere strafbepaling worden toegepast.
2.
Indien bij samenloop van meerdere feiten één hoofdstraf is uitgesproken en de herziening slechts gevraagd is ten aanzien van een of meer van die feiten, wordt, in geval van vernietiging, bij de uitspraak in herziening de straf voor het andere feit of de andere feiten bepaald.
3.
Bij de uitspraak wordt bepaald dat de reeds vroeger krachtens de vernietigde uitspraak voor het feit ondergane straf, en de krachtens
artikel 473 ondergane voorlopige hechtenis in mindering zal worden gebracht.
1.
Indien de bij de onherroepelijke uitspraak opgelegde straf of maatregel bij wege van gratie reeds is kwijtgescholden, kan geen straf worden opgelegd.
2.
Is de straf door gratie gewijzigd of verminderd, dan wordt geen straf opgelegd, die de gewijzigde of verminderde straf te boven gaat.
1.
Indien na de vernietiging van de onherroepelijke uitspraak geen straf of maatregel dan wel de maatregel, bedoeld in
artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, wordt opgelegd, wordt, op verzoek van de gewezen verdachte of van zijn erfgenamen, wat betreft de ondergane straf of vrijheidsbenemende maatregel een schadevergoeding toegekend. De toekenning heeft plaats, voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, gronden van billijkheid aanwezig zijn op de voet van de
artikelen 89 tot en met 93.
2.
Ten aanzien van de ondergane verzekering en van de ondergane voorlopige hechtenis vinden die artikelen overeenkomstige toepassing.
1.
Indien er een herzieningsaanvraag of een verzoek tot een nader onderzoek als bedoeld in
artikel 461 is ingediend, vraagt het openbaar ministerie zo mogelijk aan het slachtoffer of diens nabestaanden of hij op de hoogte wenst te worden gehouden van de voortgang van de herzieningsprocedure.
2.
Op verzoek van het slachtoffer of diens nabestaanden wordt door het openbaar ministerie in ieder geval mededeling gedaan van de beslissing van de Hoge Raad over de herzieningsaanvraag en van de einduitspraak in de herzieningszaak tegen de verdachte. In daartoe aangewezen gevallen en in ieder geval indien het feit waarvoor de gewezen verdachte werd veroordeeld een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, of een van de misdrijven genoemd in de
artikelen 240b,
247,
248a,
248b,
249,
250,
273f, eerste lid,
285,
285b,
300, tweede en derde lid,
301, tweede en derde lid,
306 tot en met 308 en
318 van het Wetboek van Strafrecht en
artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 doet het openbaar ministerie desgevraagd tevens mededeling van de invrijheidstelling van de gewezen verdachte.
1.
Indien de gewezen verdachte bij het vernietigde arrest of vonnis is veroordeeld tot een vergoeding aan de benadeelde partij van de door het strafbare feit veroorzaakte schade kan bij de uitspraak in herziening worden bepaald dat reeds betaalde schadevergoedingen aan de gewezen verdachte worden vergoed. Deze kosten komen ten laste van ’s Rijks kas.
2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op door de gewezen verdachte aan de benadeelde partij betaalde proceskosten.
1.
De Hoge Raad kan op aanvraag van het College van procureurs-generaal een onherroepelijke einduitspraak van de rechter in Nederland houdende vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging ten nadele van de gewezen verdachte herzien indien dit in het belang is van een goede rechtsbedeling en:
a.
er sprake is van een gegeven dat aan de rechter bij het onderzoek op de terechtzitting niet bekend was en waardoor het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, de zaak zou zijn geëindigd in een veroordeling van de gewezen verdachte voor een opzettelijk begaan misdrijf dat de dood van een ander ten gevolge heeft;
b.
de uitspraak berust op stukken waarvan de valsheid na de uitspraak is vastgesteld en het ernstige vermoeden bestaat dat indien de valsheid aan de rechter bekend zou zijn geweest, de zaak zou zijn geëindigd in een veroordeling van de gewezen verdachte;
c.
het is komen vast te staan dat een getuige of deskundige zich met betrekking tot de zaak aan het in
artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf schuldig heeft gemaakt en het ernstige vermoeden bestaat dat indien de meinedigheid aan de rechter bekend zou zijn geweest, de zaak zou zijn geëindigd in een veroordeling van de gewezen verdachte;
d.
het na het onherroepelijk worden van de uitspraak is komen vast te staan dat de gewezen verdachte zich met betrekking tot zijn strafzaak schuldig heeft gemaakt aan een van de in de
artikelen 177 tot en met 178,
179,
284,
284a,
285 en
285a van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven en het ernstige vermoeden bestaat dat indien de verdachte dit misdrijf niet zou hebben begaan de zaak zou zijn geëindigd in een veroordeling van de gewezen verdachte.
2.
Herziening ten nadele van de gewezen verdachte van een onherroepelijke einduitspraak van de rechter in Nederland is tevens mogelijk indien is komen vast te staan dat de rechter zich met betrekking tot de aan zijn oordeel onderworpen zaak schuldig heeft gemaakt aan het in
artikel 364 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf.
3.
Als een in het eerste lid, onder a, bedoeld gegeven kunnen uitsluitend worden aangemerkt:
a.
verklaringen, schriftelijke bescheiden of processen-verbaal, houdende een geloofwaardige bekentenis van de gewezen verdachte of van een persoon die wegens hetzelfde feit is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging, dan wel
b.
de resultaten van technisch onderzoek.
4.
Indien de in
artikel 482b, tweede lid, bedoelde bewijsmiddelen het resultaat zijn van onderzoek dat niet overeenkomstig de wettelijke voorschriften heeft plaatsgevonden en waarbij een inbreuk is gemaakt op een recht van de gewezen verdachte worden deze bewijsmiddelen niet in aanmerking genomen bij de beoordeling van de herzieningsaanvraag en niet als bewijs in de strafzaak gebruikt.
5.
Onder een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, onder a, is niet begrepen de medeplichtigheid aan, poging tot en voorbereiding van dat misdrijf.
1.
Het College van procureurs-generaal dient de herzieningsaanvraag bij de Hoge Raad in door middel van een schriftelijke vordering. Het College van procureurs-generaal kan een procureur-generaal machtigen een of meer van de in deze afdeling opgenomen bevoegdheden uit te oefenen.
2.
De herzieningsaanvraag vermeldt de gronden waarop de vordering berust, met bijvoeging van de bewijsmiddelen waaruit van die gronden kan blijken, en een kopie van de uitspraak waarvan herziening wordt gevorderd.
3.
De Hoge Raad verklaart de herzieningsaanvraag niet-ontvankelijk indien:
a.
deze niet voldoet aan de in het eerste en tweede lid gestelde vereisten;
b.
op het moment waarop de herzieningsaanvraag wordt ingediend het recht tot strafvordering voor het strafbare feit waarop de aanvraag betrekking heeft is vervallen door verjaring of door het overlijden van de gewezen verdachte;
c.
de herzieningsaanvraag het in
artikel 482a, eerste lid, onder a, vermelde geval betreft en voor hetzelfde feit reeds eerder een herziening van een onherroepelijke einduitspraak van de rechter in Nederland is gevorderd, of
d.
de herzieningsaanvraag niet een onherroepelijke einduitspraak van de rechter in Nederland betreft.
4.
De Hoge Raad wijst de herzieningsaanvraag af indien deze kennelijk ongegrond is.
1.
Behoudens het bepaalde in
artikel 482e worden bij een onderzoek naar de aanwezigheid van een grond voor herziening als bedoeld in
artikel 482a de bevoegdheden die door de wet aan opsporingsambtenaren zijn toegekend, niet tegen de gewezen verdachte uitgeoefend.
2.
Ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag kan een daartoe door het College van procureurs-generaal aangewezen officier van justitie bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in een rechtbank die nog geen kennis heeft genomen van de zaak en die niet gelegen is binnen het ressort van een gerechtshof dat kennis heeft genomen van de zaak, een vordering indienen tot een nader onderzoek indien:
a.
er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de Hoge Raad een herzieningsaanvraag gegrond zal achten en
b.
dat onderzoek dringend noodzakelijk is.
3.
De vordering van de officier van justitie behelst een opgave van de onderzoekshandelingen die door de rechter-commissaris dienen te worden verricht en is met redenen omkleed. De vordering behoeft voorafgaande schriftelijke instemming van het College van procureurs-generaal.
4.
De officier van justitie geeft zodra het belang van het onderzoek dat toelaat schriftelijk kennis van de vordering aan de gewezen verdachte en diens raadsman.
5.
De rechter-commissaris wijst de vordering af indien deze kennelijk ongegrond is.
6.
In het andere geval hoort hij, alvorens te beslissen, de gewezen verdachte over de vordering van de officier van justitie, tenzij het belang van het onderzoek dringend vordert dat van het horen van de gewezen verdachte over die vordering wordt afgezien.
7.
De gewezen verdachte is bevoegd zich bij het verhoor door een raadsman te doen bijstaan.
1.
De rechter-commissaris beslist zo spoedig mogelijk over de in
artikel 482c, tweede lid, bedoelde vordering. De beschikking is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de officier van justitie en betekend aan de gewezen verdachte, met vermelding van de termijn waarbinnen en de wijze waarop het rechtsmiddel, dat tegen de beschikking openstaat, moet worden ingesteld. Indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert kan de rechter-commissaris betekening van de beschikking aan de gewezen verdachte uitstellen.
2.
Voor de officier van justitie staat binnen veertien dagen na de beschikking en voor de gewezen verdachte binnen veertien dagen na de betekening van die beschikking hoger beroep open bij de rechtbank.
3.
De rechtbank beslist zo spoedig mogelijk.
1.
In geval van toewijzing van de in
artikel 482c, tweede lid, bedoelde vordering verricht de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk de verzochte onderzoekshandelingen alsmede andere handelingen die hij noodzakelijk acht. De rechter-commissaris gaat niet over tot het verrichten van de onderzoekshandelingen zolang tegen zijn beschikking nog hoger beroep openstaat en zo dit is ingesteld, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist, tenzij het belang van het onderzoek geen uitstel van de voorgenomen onderzoekshandelingen gedoogt. Indien de rechtbank het beroep tegen een beschikking tot het instellen van een onderzoek gegrond oordeelt en de rechter-commissaris reeds onderzoekshandelingen heeft verricht, draagt de rechter-commissaris zorg dat de resultaten van dit onderzoek worden vernietigd.
2.
Aan de rechter-commissaris komen tijdens het nader onderzoek de aan hem krachtens dit wetboek toekomende bevoegdheden toe, met dien verstande dat hij onverminderd het in de
artikelen 63 en
64 bepaalde alleen met verlof van de rechtbank op de vordering van de officier van justitie verleend, een bevel tot bewaring van de gewezen verdachte kan verlenen indien:
a.
uit bepaalde gedragingen van de verdachte of uit bepaalde, hem persoonlijk betreffende omstandigheden, blijkt van een ernstig gevaar voor vlucht of
b.
de voorlopige hechtenis in redelijkheid noodzakelijk is voor het, anders dan door verklaringen van de gewezen verdachte, aan de dag brengen van de waarheid.
3.
In afwijking van het bepaalde in
artikel 66 kan de rechter-commissaris het bevel tot bewaring één keer verlengen met verlof van de rechtbank op de vordering van de officier van justitie verleend. De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld op de vordering te worden gehoord.
4.
Nadat de onderzoekshandelingen zijn voltooid, zendt de rechter-commissaris de daarop betrekking hebbende stukken aan de officier van justitie. Een afschrift zendt hij aan de gewezen verdachte en diens raadsman.
5.
De rechter-commissaris geeft schriftelijk kennis aan de officier van justitie en aan de gewezen verdachte van de beëindiging van het onderzoek.
1.
Hangende de beslissing op de herzieningsaanvraag kan de Hoge Raad op schriftelijke vordering van het College van procureurs-generaal of ambtshalve een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding tegen de gewezen verdachte uitvaardigen. Dit bevel blijft van kracht tot zestig dagen na de dag waarop een beslissing is genomen op de herzieningsaanvraag, doch kan door de Hoge Raad worden geschorst of opgeheven. De
artikelen 62,
67,
67a,
69,
73 en
77 tot en met 86 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bevel tot voorlopige hechtenis slechts kan worden gegeven indien:
a.
uit bepaalde gedragingen van de verdachte of uit bepaalde, hem persoonlijk betreffende omstandigheden, blijkt van een ernstig gevaar voor vlucht of
b.
de voorlopige hechtenis in redelijkheid noodzakelijk is voor het, anders dan door verklaringen van de gewezen verdachte, aan de dag brengen van de waarheid.
2.
Indien de herzieningsaanvraag niet ontvankelijk of ongegrond wordt verklaard wordt de gewezen verdachte onverwijld in vrijheid gesteld.
3.
Indien de herzieningsaanvraag niet ontvankelijk of ongegrond wordt verklaard kan de Hoge Raad op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van de krachtens het eerste lid of
artikel 482e ondergane voorlopige hechtenis heeft geleden. De
artikelen 89,
90 en
93 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien de Hoge Raad de herzieningsaanvraag gegrond acht, verwijst hij de zaak naar een rechtbank die daarvan nog geen kennis heeft genomen en die niet gelegen is binnen het ressort van een gerechtshof dat kennis heeft genomen van de zaak, teneinde hetzij de onherroepelijke uitspraak te handhaven hetzij met vernietiging daarvan opnieuw recht te doen.
3.
De rechter die enig onderzoek in de zaak heeft verricht, neemt op straffe van nietigheid aan het onderzoek op de terechtzitting geen deel.
5.
Indien na de vernietiging van de onherroepelijke uitspraak geen straf of maatregel dan wel de maatregel, bedoeld in
artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, wordt opgelegd, kan de rechter op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding ten laste van de Staat toekennen voor de schade welke hij ten gevolge van de krachtens deze afdeling ondergane voorlopige hechtenis heeft geleden. De
artikelen 89 tot en met 93 zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien de onherroepelijke uitspraak in eerste aanleg door de Hoge Raad is gewezen, verwijst hij de zaak, in zoverre in afwijking van
482g, eerste lid, naar de terechtzitting van de Hoge Raad.
2.
De Hoge Raad voert het rechtsgeding in de verwezen zaak op de voet van
artikel 482g, tweede, vierde en vijfde lid, en met een aantal van tien raadsheren. Bij het staken van de stemmen wordt een uitspraak ten voordele van de gewezen verdachte gedaan.
3.
Tegen de beslissingen van de Hoge Raad is geen beroep of bezwaar toegelaten.
1.
Aan de gewezen verdachte die geen raadsman heeft, wordt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman toegevoegd:
b.
op ambtshalve last van de voorzitter van de Hoge Raad in het geval van een herzieningsaanvraag als bedoeld in
artikel 482a;
c.
op ambtshalve last van de voorzitter van de rechtbank, van het gerechtshof of van de Hoge Raad waar de zaak dient in het geval de zaak op de voet van
artikel 482g of
482h is verwezen.
2.
De in het eerste lid, onder a, bedoelde toevoeging geschiedt voor de duur van de behandeling door de rechter-commissaris. De in het eerste lid, onder b, bedoelde toevoeging geschiedt voor de duur van de behandeling door de Hoge Raad van de herzieningsaanvraag. De in het eerste lid, onder c, bedoelde toevoeging geschiedt voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaatsgehad.
3.
De toevoeging van de raadsman is in iedere aanleg kosteloos.