1.
De officier van justitie kan, indien hij vaststelt dat een overtreding is begaan dan wel een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar, een strafbeschikking uitvaardigen.
2.
De volgende straffen en maatregelen kunnen worden opgelegd:
a. een taakstraf van ten hoogste honderdtachtig uren;
b. een geldboete;
c. onttrekking aan het verkeer;
d. de verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer;
e. ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor ten hoogste zes maanden.
3.
Voorts kan de strafbeschikking aanwijzingen bevatten waaraan de verdachte moet voldoen. Zij kunnen inhouden:
a. afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;
b. uitlevering, of voldoening aan de staat van de geschatte waarde, van voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;
c. voldoening aan de staat van een geldbedrag of overdracht van in beslag genomen voorwerpen ter gehele of gedeeltelijke ontneming van het ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht voor ontneming vatbare wederrechtelijk verkregen voordeel;
d. storting van een vast te stellen som gelds in het schadefonds geweldsmisdrijven of ten gunste van een instelling die zich ten doel stelt belangen van slachtoffers van strafbare feiten te behartigen, waarbij het bedrag niet hoger kan zijn dan de geldboete die ten hoogste voor het feit kan worden opgelegd;
e. andere aanwijzingen, het gedrag van de verdachte betreffend, waaraan deze gedurende een bij de strafbeschikking te bepalen proeftijd van ten hoogste een jaar heeft te voldoen.
4.
Bij het opleggen van een taakstraf en het geven van aanwijzingen als bedoeld in het derde lid, onder e, geldt als voorwaarde dat de verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
5.
Bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf en de begeleiding bij de naleving van de aanwijzingen, bedoeld in het derde lid, onder e, wordt de identiteit van de verdachte vastgesteld.
6.
De strafbeschikking is schriftelijk en vermeldt:
a. de naam en het van de verdachte bekende adres;
b. een opgave van het feit als bedoeld in artikel 261, eerste en tweede lid, dan wel een korte omschrijving van de gedraging ter zake waarvan de strafbeschikking wordt uitgevaardigd, alsmede de tijd waarop en de plaats waar deze gedraging werd verricht;
c. het strafbare feit dat deze gedraging oplevert;
d. de opgelegde straffen, maatregelen en aanwijzingen;
e. de dag waarop zij is uitgevaardigd;
f. de wijze waarop verzet kan worden ingesteld;
g. de wijze van tenuitvoerlegging.
7.
Indien blijkt dat de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst en de strafbeschikking is uitgevaardigd wegens een misdrijf, wordt de strafbeschikking of in ieder geval de in het zesde lid bedoelde onderdelen daarvan vertaald in een voor de verdachte begrijpelijke taal. De verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, kan verzoeken dat de strafbeschikking in een voor hem begrijpelijke taal wordt vertaald.
8.
Ten aanzien van de jongvolwassene, die ten tijde van het begaan van de overtreding dan wel het misdrijf als bedoeld in het eerste lid, de leeftijd van achttien wel, maar nog niet die van drieëntwintig jaar heeft bereikt, kan de strafbeschikking naast de in het derde lid genoemde aanwijzingen, de aanwijzing bevatten dat de jongvolwassene zich richt naar de aanwijzingen van een reclasseringsinstelling als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kan aan daartoe aan te wijzen opsporingsambtenaren in bij die algemene maatregel van bestuur aangewezen zaken betreffende overtredingen tot wederopzeggens de bevoegdheid worden verleend een strafbeschikking uit te vaardigen waarin een geldboete wordt opgelegd.
2.
Voorts kan bij algemene maatregel van bestuur aan daartoe aan te wijzen opsporingsambtenaren in bij die algemene maatregel van bestuur aangewezen zaken betreffende misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van niet meer dan zes jaar, welke van eenvoudige aard zijn, begaan door personen die de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt, tot wederopzeggens de bevoegdheid worden verleend een strafbeschikking uit te vaardigen waarin een geldboete van ten hoogste € 350 wordt opgelegd.
3.
De ambtenaren bekleed met de bevoegdheid, bedoeld in het eerste en tweede lid, maken hiervan gebruik volgens richtlijnen, vast te stellen door het College van procureurs-generaal. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de aanwijzing van opsporingsambtenaren, het toezicht op de wijze waarop zij van de hun verleende bevoegdheden gebruik maken alsmede de intrekking van de aanwijzing van een opsporingsambtenaar.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kan aan daartoe aan te wijzen lichamen of personen, met een publieke taak belast, binnen daarbij gestelde grenzen de bevoegdheid worden verleend een strafbeschikking uit te vaardigen.
2.
De lichamen en personen bekleed met de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, maken hiervan gebruik onder toezicht van en volgens richtlijnen vast te stellen door het College van procureurs-generaal. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot het toezicht op de wijze waarop zij van de hun verleende bevoegdheid gebruik maken alsmede de intrekking van een verleende bevoegdheid door het College van procureurs-generaal.
3.
Het College van procureurs-generaal stelt richtlijnen als in het tweede lid bedoeld vast na overleg met de lichamen en personen, met een publieke taak belast, op wier gebruik van de bevoegdheid een strafbeschikking uit te vaardigen de richtlijn van invloed is, dan wel met organen die deze lichamen vertegenwoordigen.
1.
Een strafbeschikking houdende een taakstraf, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, dan wel een aanwijzing het gedrag van de verdachte betreffend, wordt slechts uitgevaardigd indien de verdachte door de officier van justitie is gehoord en daarbij heeft verklaard bereid te zijn de straf te voldoen dan wel zich aan de aanwijzing te houden. De verdachte wordt uiterlijk bij de aanvang van het horen gewezen op de mogelijkheid om toevoeging van een raadsman te verzoeken.
2.
Een strafbeschikking houdende betalingsverplichtingen uit hoofde van geldboete en schadevergoedingsmaatregel, die afzonderlijk of gezamenlijk meer belopen dan € 2000, wordt slechts uitgevaardigd indien de verdachte, bijgestaan door een raadsman, daaraan voorafgaand is gehoord door de officier van justitie die de strafbeschikking uitvaardigt.
3.
Van het horen van de verdachte overeenkomstig het eerste of tweede lid wordt een schriftelijk verslag opgemaakt. Indien de strafbeschikking afwijkt van door de verdachte uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, worden de redenen die tot afwijken hebben geleid aan dit verslag toegevoegd, voor zover deze redenen niet reeds mondeling zijn opgegeven.
4.
In het geval een strafbeschikking zal worden uitgevaardigd tegen de verdachte, kan de opsporingsambtenaar de verdachte een aankondiging van de strafbeschikking uitreiken. Deze aankondiging kan bij verdenking van een overtreding die met een motorrijtuig is begaan, ook worden achtergelaten in of aan het motorrijtuig. Het model van de aankondiging wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.
5.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen aan het opleggen en ten uitvoer leggen van straffen, maatregelen en aanwijzingen in een strafbeschikking nadere voorwaarden worden gesteld.
1.
Een afschrift van de strafbeschikking wordt zo veel mogelijk in persoon aan de verdachte uitgereikt. Met een uitreiking in persoon wordt gelijkgesteld de weigering van de verdachte om het afschrift in ontvangst te nemen.
2.
Indien uitreiking van het afschrift niet in persoon plaatsvindt, wordt het afschrift toegezonden aan het in de basisregistratie personen vermelde adres van de verdachte dan wel, indien deze niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, aan de woon- of verblijfplaats van de verdachte. Indien de verdachte bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een ander adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, wordt tevens een afschrift aan dat adres toegezonden.
3.
Indien de verdachte een rechtspersoon, een maatschap of vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, een doelvermogen of een rederij is, kan het afschrift worden uitgereikt aan onderscheidenlijk een bestuurder van de rechtspersoon, een aansprakelijke vennoot, een bestuurder van het doelvermogen, de boekhouder of een lid van de rederij, dan wel aan een persoon die gemachtigd is het afschrift in ontvangst te nemen. Het afschrift wordt in deze gevallen geacht in persoon aan de verdachte uitgereikt te zijn. Indien uitreiking van het afschrift niet op deze wijze plaatsvindt, wordt het toegezonden aan een van de verdachte bekend adres. Als zodanig worden aangemerkt de woonplaats van de rechtspersoon, de plaats van het kantoor van de rechtspersoon, de maatschap of vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, het doelvermogen of de rederij, alsmede het in de basisregistratie personen vermelde adres van elk der bestuurders, aansprakelijke vennoten of de boekhouder en elk der leden van de rederij. Indien een bestuurder, aansprakelijke vennoot of de boekhouder of een lid van de rederij bij zijn eerste verhoor in de desbetreffende strafzaak aan de verhorende ambtenaar een ander adres in Nederland heeft opgegeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden, wordt tevens een afschrift aan dat adres toegezonden.
4.
Toezending vindt plaats bij brief. Toezending van strafbeschikkingen houdende betalingsverplichtingen uit hoofde van geldboete en schadevergoedingsmaatregel die afzonderlijk of gezamenlijk meer belopen dan € 2000, geschiedt bij aangetekende brief. Van elke uitreiking of toezending wordt aantekening gehouden op de wijze, bij algemene maatregel van bestuur bepaald.
5.
Indien bij de officier van justitie een verzoek als bedoeld in artikel 51a, derde lid, is gedaan, wordt aan het slachtoffer een afschrift van de strafbeschikking toegezonden. Voorts wordt een afschrift toegezonden aan de rechtstreeks belanghebbende die de officier van justitie bekend is.
1.
Tegen een strafbeschikking kan de verdachte verzet doen binnen veertien dagen nadat het afschrift in persoon aan hem is uitgereikt, dan wel zich anderszins een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de strafbeschikking hem bekend is. Onverminderd de vorige zin kan tegen een strafbeschikking waarin een geldboete van niet meer dan € 340 is opgelegd, wegens een overtreding welke ten hoogste vier maanden voor toezending is gepleegd, verzet worden gedaan tot uiterlijk zes weken na toezending. Verzet kan niet worden gedaan indien de verdachte afstand heeft gedaan van de bevoegdheid daartoe door vrijwillig aan de strafbeschikking te voldoen. Verzet kan voorts niet worden gedaan indien de verdachte, bijgestaan door een raadsman, schriftelijk afstand heeft gedaan van de bevoegdheid daartoe.
2.
Het verzet wordt gedaan bij het parket dat in de strafbeschikking vermeld wordt. Wordt het verzet gedaan bij een ander parket, dan wordt het doorgeleid naar een officier van justitie die het verzet bij een bevoegde rechter aanhangig kan maken.
3.
Het verzet kan door de verdachte, een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd, alsmede een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde in persoon op het parket worden gedaan. In dat geval kan aanstonds een oproeping van de verdachte worden betekend om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen voor de behandeling van het verzet. De verdachte alsmede een advocaat die verklaart bepaaldelijk door hem te zijn gevolmachtigd kunnen schriftelijk verzet doen bij een aan de officier van justitie gerichte, ondertekende brief. Op de brief wordt onverwijld dag en uur van ontvangst aangetekend. Zij wordt bij de processtukken gevoegd.
4.
Bij het verzet worden opgegeven de naam van de verdachte, alsmede een nauwkeurige aanduiding of kopie van de strafbeschikking waartegen het verzet zich richt. De verdachte kan een adres in Nederland opgeven waaraan mededelingen over de strafzaak kunnen worden toegezonden. Bij het verzet kunnen schriftelijk bezwaren tegen de strafbeschikking worden opgegeven.
5.
Van het doen van verzet wordt door het openbaar ministerie een akte opgemaakt. Indien het verzet in persoon wordt gedaan, wordt de akte mede ondertekend door degene die het doet. Indien deze niet kan tekenen, wordt de oorzaak van het beletsel vermeld. De bijzondere volmacht, in het derde lid vermeld, wordt aan de akte gehecht. De akte wordt bij de processtukken gevoegd.
6.
Van ieder verzet wordt dadelijk aantekening gedaan in een daartoe bestemd register hetwelk door belanghebbenden kan worden ingezien. Indien het verzet in persoon wordt gedaan, wordt desgevraagd terstond een kopie van de akte uitgereikt.
7.
Uiterlijk tot de aanvang van de behandeling van het verzet ter terechtzitting kan degene die het heeft gedaan, dat intrekken. Deze intrekking brengt mede afstand van de bevoegdheid om het rechtsmiddel opnieuw aan te wenden. Intrekking geschiedt met overeenkomstige toepassing van het tweede tot en met zesde lid.
8.
De strafbeschikking kan schriftelijk worden ingetrokken of gewijzigd door een officier van justitie die bevoegd is om een daartegen gedaan verzet ter kennis van de rechtbank of de kantonrechter te brengen. Een wijziging waardoor de feitsomschrijving niet langer hetzelfde feit, in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, zou inhouden, is niet toegestaan. Een afschrift van de beschikking waarbij de strafbeschikking wordt ingetrokken of gewijzigd wordt aan de verdachte uitgereikt of aan hem toegezonden met overeenkomstige toepassing van artikel 257d, tweede en derde lid. Indien de verdachte bij het doen van verzet een ander adres heeft opgegeven, wordt een afschrift aan dat adres toegezonden en blijft toezending aan het bij het eerste verhoor opgegeven adres achterwege. Tegen een gewijzigde strafbeschikking kan verzet worden gedaan met overeenkomstige toepassing van het tweede tot en met zesde lid. Een reeds gedaan verzet wordt geacht te zijn gericht tegen de gewijzigde strafbeschikking, tenzij vrijwillig aan de gewijzigde strafbeschikking wordt voldaan.
1.
De officier van justitie brengt, tenzij hij de strafbeschikking intrekt, het verzet en de processtukken ter kennis van de rechtbank. Hij roept de verdachte voor de terechtzitting op; tussen de dag waarop de oproeping aan de verdachte is betekend en die der terechtzitting moeten ten minste tien dagen verlopen. De artikelen 260, vijfde lid, en 265, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Indien bij het verzet een adres in Nederland is opgegeven dat afwijkt van het adres waar de verdachte als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, wordt een afschrift van de oproeping aan het opgegeven adres toegezonden, tenzij de oproeping inmiddels aan de verdachte in persoon is uitgereikt.
2.
Bij gebreke van een betekening overeenkomstig het eerste lid, wordt door de rechter de oproeping tegen een nieuwe rechtsdag bevolen, tenzij de verdachte is verschenen. In dit laatste geval wordt, indien de verdachte in het belang van zijn verdediging uitstel verzoekt, het onderzoek voor bepaalde tijd geschorst.
3.
De behandeling der zaak vindt plaats overeenkomstig de zesde, zevende of achtste titel van het Tweede Boek. De omschrijving van de gedraging in de oproeping wordt daarbij als tenlastelegging aangemerkt. Deze is gelijk aan de korte omschrijving van de gedraging in de strafbeschikking of betreft een opgave van hetzelfde feit die aan de eisen van artikel 261, eerste en tweede lid, beantwoordt. In afwijking in zoverre van artikel 349, eerste lid, kan de nietigheid van de oproeping worden uitgesproken.
4.
Indien het verzet niet tijdig of onbevoegdelijk is gedaan dan wel niet aan de vereisten van artikel 257e, vierde lid, is voldaan, wordt het niet ontvankelijk verklaard. Indien de rechter de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie uitspreekt, dan wel de verdachte vrijspreekt, ontslaat van alle rechtsvervolging of veroordeelt, vernietigt hij de strafbeschikking.
1.
De tenuitvoerlegging van de strafbeschikking kan eerst geschieden veertien dagen na de uitreiking in persoon of toezending van het afschrift van de strafbeschikking, tenzij afstand wordt gedaan van de bevoegdheid verzet te doen.
2.
Door verzet tegen de strafbeschikking wordt de tenuitvoerlegging geschorst of opgeschort, tenzij naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat dat het verzet na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn is gedaan. Bij de behandeling van het verzet kan de rechter op verzoek van de verdachte bepalen dat de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking dient te worden geschorst of opgeschort. De schorsing of opschorting van de tenuitvoerlegging neemt een einde indien het verzet niet ontvankelijk wordt verklaard.
1.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën strafbeschikkingen ter zake van misdrijven worden aangewezen die op daarbij te bepalen wijze openbaar worden gemaakt.
2.
De officier van justitie verstrekt desgevraagd een afschrift van een strafbeschikking aan ieder ander dan de verdachte of zijn raadsman, tenzij verstrekking naar het oordeel van de officier van justitie ter bescherming van de belangen van degene ten aanzien van wie de strafbeschikking is uitgevaardigd of van de derden die in de strafbeschikking worden genoemd, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd. In het laatste geval kan de officier van justitie een geanonimiseerd afschrift van de strafbeschikking verstrekken.
3.
Indien binnen veertien dagen geen afschrift dan wel een geanonimiseerd afschrift wordt verstrekt, kan de verzoeker een klaagschrift indienen bij de officier van justitie, die het klaagschrift en de processtukken onverwijld ter kennis brengt van de rechtbank. De procesdeelnemers zijn, in afwijking van artikel 23, vijfde lid, niet bevoegd van de inhoud van de processtukken kennis te nemen dan voorzover de rechtbank zulks toestaat.
Inhoudsopgave
+ Eerste Boek. Algemeene bepalingen
- Tweede Boek. Strafvordering in eersten aanleg
+ Derde Boek. Rechtsmiddelen
+ Vierde Boek. Eenige rechtsplegingen van bijzonderen aard
+ Vijfde Boek. Internationale en Europese strafvorderlijke samenwerking
+ Zesde Boek. Tenuitvoerlegging en kosten
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht