1.
Tegen de voor onderzoek opgehouden verdachte kunnen maatregelen in het belang van het onderzoek worden bevolen. Als zodanige maatregelen kunnen onder meer worden aangemerkt:
a.
het maken van foto’s en video-opnamen;
b.
het nemen van lichaamsmaten en handpalm-, voet-, teen-, oor- en schoenzoolafdrukken;
c.
de toepassing van een confrontatie;
d.
de toepassing van een geuridentificatieproef;
e.
het afscheren, knippen of laten groeien van snor, baard of hoofdhaar;
f.
het dragen van bepaalde kleding of bepaalde attributen ten behoeve van een confrontatie;
g.
plaatsing in een observatiecel;
h.
onderzoek naar schotresten op het lichaam.
2.
De in het eerste lid genoemde maatregelen kunnen alleen worden bevolen in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in
artikel 67, eerste lid.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de uitvoering van de maatregelen in het belang van het onderzoek en voor het verwerken van de resultaten daarvan.