1.
De officier van justitie kan de ter uitvoering van het Europees beschermingsbevel bevolen maatregelen intrekken:
a.
indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat de beschermde persoon niet meer op het grondgebied van Nederland woont of verblijft of dat hij het grondgebied definitief heeft verlaten;
d.
indien, na de erkenning van het Europees beschermingsbevel, een vonnis in de zin van artikel 2 van Kaderbesluit 2008/947/JBZ of een beslissing inzake toezichtmaatregelen in de zin van artikel 4 van Kaderbesluit 2009/829/JBZ aan Nederland als de uitvoerende lidstaat is overgedragen.
2.
Voordat de officier van justitie besluit tot intrekking als bedoeld in het eerste lid, onder b, kan hij bij de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat inlichtingen inwinnen omtrent de vraag of de bij het Europees beschermingsbevel geboden bescherming in de gegeven omstandigheden noodzakelijk blijft.
3.
De officier van justitie doet onmiddellijk mededeling van zijn besluit tot intrekking, als bedoeld in het eerste lid, aan de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat en indien mogelijk aan de beschermde persoon en de persoon die gevaar veroorzaakt.