1.
Tot het onderzoek wordt, op de vordering van het openbaar ministerie, in eene door het gerecht te bepalen terechtzitting met den meesten spoed overgegaan.
2.
Het openbaar ministerie doet de aangehoudene, de getuigen en deskundigen die van zijnentwege zullen worden gehoord en die waarop de aangehoudene zich beroept, dagvaarden of oproepen. Het
tweede lid van artikel 260 vindt met betrekking tot al deze getuigen overeenkomstige toepassing.
3.
Indien het openbaar ministerie weigert een getuige of deskundige te doen oproepen, kan het gerecht op verzoek van de aangehoudene de oproeping van die getuige of deskundige bevelen. De
artikelen 263 en
264 zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
Indien de zaak bij een rechterlijk college is aangebracht, wordt de aangehoudene door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand op last van de voorzitter een raadsman toegevoegd. Ten aanzien van de raadsman gelden de bepalingen van de
derde titel van het Eerste Boek.