1.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie wijst een verzoek van een buitenlandse autoriteit tot het instellen van een strafvervolging aanstonds af, indien onmiddellijk kan worden vastgesteld dat
a.
het betrekking heeft op een vreemdeling, die zijn vaste woon- of verblijfplaats buiten Nederland heeft;
b.
het feit waarvoor de strafvervolging wordt verzocht
1°.
naar Nederlands recht niet strafbaar is;
2°.
van politieke aard is of met een strafbaar feit van politieke aard samenhangt;
3°.
een militair delict is;
c.
het recht tot strafvordering wegens het feit waarvoor de strafvervolging wordt verzocht naar Nederlands recht of dat van de staat waarvan het verzoek is uitgegaan door verjaring is vervallen;
d.
het verzoek tot strafvervolging dient om degene op wie het betrekking heeft te treffen in verband met zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, zijn ras of de groep van de bevolking waartoe hij behoort;
2.
De in het eerste lid, aanhef en onder a, bedoelde voorwaarde is niet van toepassing indien het verzoek strekt tot strafvordering ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoeld in
Titel IIIb van Boek IV.