1.
Voor zover een voor inwilliging vatbaar en op een verdrag gegrond verzoek van een buitenlandse autoriteit daartoe strekt, kunnen de in de
artikelen 126l,
126m,
126nd, zesde lid,
126ne, derde lid,
126nf,
126ng,
126s en
126t,
126ue, derde lid,
126uf,
126ug,
126zf,
126zg,
126zm, derde lid,
126zn en
126zo omschreven bevoegdheden worden uitgeoefend.
3.
Tenzij het toepasselijke verdrag anders bepaalt kan, ter voldoening aan een verzoek om rechtshulp, geen gebruik van de in de
titels IVa tot en met Vc en
Ve omschreven bevoegdheden worden gemaakt en kan aan
artikel 126ff geen toepassing worden gegeven, anders dan overeenkomstig de voorgaande leden.
4.
Processen-verbaal en andere voorwerpen, verkregen door toepassing van een in de
artikelen 126l,
126m,
126nd, zesde lid,
126ne, derde lid,
126nf,
126s,
126t,
126ue, derde lid, en
126uf omschreven bevoegdheid, kunnen door de officier van justitie worden afgegeven aan de buitenlandse autoriteiten voor zover de rechtbank, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, daartoe verlof verleent.
5.
De
artikelen 126aa, tweede lid, alsmede
126bb tot en met 126dd zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 126cc is slechts van toepassing voor zover de betreffende processen-verbaal en andere voorwerpen niet aan de buitenlandse autoriteiten zijn afgegeven. De officier van justitie draagt er zorg voor dat een betrokkene de processen-verbaal en andere voorwerpen die op hem betrekking hebben op enig moment kan inzien.