1.
De officier van justitie stelt een voor inwilliging vatbaar en op een verdrag gegrond verzoek van een buitenlandse rechterlijke autoriteit in handen van de rechter-commissaris:
a.
indien het strekt tot het horen van personen die niet bereid zijn vrijwillig te verschijnen en de gevraagde verklaring af te leggen;
b.
indien het strekt tot het meewerken aan een verhoor door of onder leiding van een buitenlandse rechterlijke autoriteit van een getuige of deskundige per videoconferentie;
c.
indien uitdrukkelijk is gevraagd om een beëdigde verklaring, of om een verklaring afgelegd ten overstaan van een rechter;
d.
indien het met het oog op het verlangde gevolg nodig is dat stukken van overtuiging in beslag worden genomen en de rechter-commissaris daartoe bevoegdheden dient uit te oefenen.
2.
In andere dan de in het vorige lid voorziene gevallen kan de officier van justitie het verzoek van een buitenlandse rechterlijke autoriteit in handen van de rechter-commissaris stellen.
3.
De overlegging van het verzoek geschiedt bij een schriftelijke vordering, waarin wordt omschreven welke verrichtingen van de rechter-commissaris worden verlangd.
4.
De in het vorige lid bedoelde vordering kan te allen tijde worden ingetrokken.