1.
Wanneer het openbaar ministerie van oordeel is dat toepassing behoort te worden gegeven aan een der bepalingen van de artikelen 38q of  38r van het Wetboek van Strafrecht, dient het een daartoe strekkende, met redenen omklede, vordering in. Wanneer degene aan wie de maatregel voorwaardelijk is opgelegd een verzoek als bedoeld in artikel 38q van het Wetboek van Strafrecht heeft gedaan, wordt het verzoek door de griffier ter kennis gebracht van het openbaar ministerie, dat daarop zo spoedig mogelijk een conclusie neemt.
2.
Tot kennisneming van de vordering of het verzoek is bij uitsluiting bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg de maatregel heeft opgelegd.
3.
Acht de rechtbank zich onbevoegd dan verwijst zij de zaak naar de rechtbank die haar behoort te berechten. De vordering wordt in dat geval geacht te zijn ingediend door de officier van justitie bij die laatste rechtbank.
4.
Onmiddellijk na de indiening van de vordering of conclusie bepaalt de voorzitter een dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij de summiere kennisneming van de stukken de rechtbank aanleiding geeft de vordering of het verzoek buiten verdere behandeling te laten.
5.
Het openbaar ministerie doet vervolgens zo spoedig mogelijk de veroordeelde en de reclasseringswerker tijdig tot het bijwonen van het onderzoek oproepen, onder betekening van de vordering of conclusie aan de veroordeelde.
Inhoudsopgave
+ Eerste Boek. Algemeene bepalingen
+ Tweede Boek. Strafvordering in eersten aanleg
+ Derde Boek. Rechtsmiddelen
- Vierde Boek. Eenige rechtsplegingen van bijzonderen aard
+ Vijfde Boek. Internationale en Europese strafvorderlijke samenwerking
+ Zesde Boek. Tenuitvoerlegging en kosten
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht