1.
De verdachte is bevoegd zich, overeenkomstig de bepalingen van de
Derde Titel van dit Boek, door een of meer gekozen of toegevoegde raadslieden te doen bijstaan.
2.
Hem wordt daartoe, telkens wanneer hij dit verzoekt, zoveel mogelijk de gelegenheid verschaft om zich met zijn raadsman in verbinding te stellen.
3.
Indien voor het overleg tussen de verdachte en zijn raadman de bijstand van een tolk nodig is, is de raadsman verantwoordelijk voor het oproepen van een tolk.