1.
De rechter-commissaris neemt, indien hij het in
artikel 226n, eerste lid, omschreven bevel geeft, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van de officier van justitie, de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de identiteit van de afgeschermde getuige en de persoon ten aanzien van wie een verzoek of een vordering als bedoeld in
artikel 226n, eerste lid, wordt gedaan, verborgen te houden.