1.
Krachtens de ingevolge
artikel 126 gegeven machtiging is een met het strafrechtelijk financieel onderzoek belaste opsporingsambtenaar op vertoon van een afschrift van de machtiging bevoegd, ten einde inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie van degene tegen wie het onderzoek is gericht, aan een ieder te bevelen hem op de eerste vordering:
b.
op te geven of, en zo ja welke, vermogensbestanddelen hij onder zich heeft of heeft gehad, welke toebehoren of hebben toebehoord aan degene tegen wie het onderzoek is gericht;
en aldus verstrekte schriftelijke bescheiden in beslag te nemen.
2.
Het bevel wordt niet gericht aan degene tegen wie het onderzoek is gericht.
4.
Ter gelegenheid van het eerste verhoor van degene tegen wie het onderzoek is gericht wordt hem door de verhorende rechter of ambtenaar een afschrift van de in
artikel 126 bedoelde vordering en machtiging ter hand gesteld.
5.
Degene tot wie een vordering als bedoeld in het eerste lid is gericht, neemt in het belang van het onderzoek geheimhouding in acht omtrent al hetgeen hem terzake van de vordering bekend is.