1.
De rechter kan, op vordering van het openbaar ministerie, op verzoek van de verdachte of diens raadsman dan wel ambtshalve, bij of na het opleggen van de maatregel beslissen tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Het openbaar ministerie bericht hem daarover binnen een door hem te bepalen termijn. Bij het bericht is gevoegd een verklaring van de directeur van de inrichting omtrent de stand van de uitvoering van het verblijfsplan van de veroordeelde.
2.
Indien de rechter bij het opleggen van de maatregel niet beslist tot een tussentijdse beoordeling dan wel beslist tot een beoordeling na een jaar na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel, kan een verzoek als bedoeld in het eerste lid worden gedaan na zes maanden na aanvang van de tenuitvoerlegging van de maatregel. In de overige gevallen kan een verzoek worden gedaan na zes maanden na het onherroepelijk worden van de beslissing om niet tussentijds te beoordelen of van de beslissing dat voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel is vereist.
3.
Indien de rechter naar aanleiding van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen beslist dat de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel niet langer is vereist, beëindigt hij deze met ingang van een door hem te bepalen tijdstip.
Inhoudsopgave
- Eerste Boek. Algemene bepalingen
+ Tweede Boek. Misdrijven
+ Derde Boek. Overtredingen
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht