1.
Onze Minister van Financiën kan aan instellingen, met uitzondering van advocaten, notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen, een last onder dwangsom opleggen ter zake van overtreding van de
artikelen 2,
2a, eerste en tweede lid,
3, eerste tot en met vijfde, achtste en tiende lid,
4, eerste lid, tweede lid, tweede volzin, derde lid, tweede volzin, en vierde lid,
5, eerste, tweede en vierde lid,
6, tweede lid,
7, tweede lid,
8, eerste tot en met vijfde en zevende lid,
9, eerste lid,
10, tweede lid,
11,
16, eerste tot en met vijfde lid,
17, tweede lid,
23, eerste tot en met derde lid,
33,
34, en
35 en
38, eerste, tweede en vierde lid, van deze wet,
artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, het bepaalde in
Verordening (EG) nr. 2006/1781 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (PbEU L 345) en het bepaalde in Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Europese Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PbEU L 302), alsmede ter zake van het geen gevolg geven dan wel niet tijdig of onvolledig gevolg geven aan een krachtens artikel 32 gegeven aanwijzing.