1.
Over aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand – met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd – van de rechterlijke ambtenaren en de rechterlijke ambtenaren in opleiding, wordt niet beslist dan nadat daarover door Onze Minister overleg is gevoerd met de Sectorcommissie rechterlijke macht.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de regelingen, bedoeld in
artikel 49, een en ander voor zover in het overleg over deze regelingen niet is voorzien in een bevoegdheid om aanvullende of afwijkende voorzieningen te treffen ten behoeve van rechterlijke ambtenaren of rechterlijke ambtenaren in opleiding.
3.
Over algemene aangelegenheden met betrekking tot de rechtspleging wordt door Onze Minister overleg gevoerd met de Sectorcommissie rechterlijke macht, indien hierom door een of meer leden van de Sectorcommissie rechterlijke macht of Onze Minister wordt verzocht.
2.
De Sectorcommissie rechterlijke macht bestaat uit vertegenwoordigers van:
a.
de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak;
b.
andere door Onze Minister tot het overleg toegelaten verenigingen of centrales van verenigingen van ambtenaren, die onder meer gelet op het aantal rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding dat zij vertegenwoordigen, eveneens als representatief kunnen worden aangemerkt en tegen wier toelating het algemeen belang zich niet verzet.
3.
Ten aanzien van de Sectorcommissie rechterlijke macht kunnen bij algemene maatregel van bestuur over de volgende onderwerpen nadere regels worden gesteld: de samenstelling, de werkwijze, de besluitvorming, de stemverhouding daaronder begrepen, de onderwerpen waarover de Sectorcommissie Onze Minister dient in te lichten, de intrekking en schorsing van de toelating van verenigingen of centrales van verenigingen tot de Sectorcommissie, en de schorsing van vertegenwoordigers in de Sectorcommissie.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het overleg tussen Onze Minister en de Sectorcommissie rechterlijke macht.
1.
Voorstellen strekkende tot invoering, wijziging of intrekking van regelingen welke aangelegenheden betreffen waarop
artikel 48, eerste lid, betrekking heeft en waaraan individuele rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding rechten kunnen ontlenen dan wel die plichten voor hen kunnen meebrengen, worden slechts ten uitvoer gebracht indien daarover overeenstemming bestaat met de Sectorcommissie rechterlijke macht.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op voorstellen strekkende tot:
a.
invoering of wijziging van een wettelijke regeling die betrekking heeft op alle burgers of alle werknemers, waaronder begrepen de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding,
b.
invoering of wijziging van een wettelijke regeling voor de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding met een overeenkomstige inhoud als een voorstel tot invoering of wijziging van een wettelijke regeling die betrekking heeft op werknemers die krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in
artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek werkzaam zijn,
c.
vantoepassingverklaring op de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding van een wettelijke regeling die betrekking heeft op werknemers die krachtens arbeidsovereenkomst als bedoeld in
artikel 610, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek werkzaam zijn en met die vantoepassingverklaring samenhangende wijzigingen in voor rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding geldende regelingen, een en ander mits het totaal van rechten en plichten van de rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding over het geheel beoordeeld niet ongunstiger wordt, of
d.
implementatie van verplichtingen voortvloeiend uit een internationaal verdrag.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het inwinnen van advies van een commissie over een geschil en het onderwerpen van een geschil aan een arbitrale uitspraak van een commissie door de deelnemers aan het overleg, bedoeld in
artikel 50, eerste lid, waaronder in elk geval regels over de procedure voorafgaand aan het voorleggen van een geschil aan de commissie en over de samenstelling en de werkwijze van de commissie.