1.
De rechterlijk ambtenaar wordt op eigen verzoek bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen.
2.
Ontslag als bedoeld in het eerste lid wordt verleend met ingang van een dag niet vroeger dan een maand of later dan drie maanden na de dag waarop het verzoek om ontslag is ontvangen. Van het bepaalde in de vorige volzin kan worden afgeweken indien de rechterlijk ambtenaar hierom verzoekt.
3.
Met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de rechterlijk ambtenaar de leeftijd van zeventig jaren heeft bereikt, wordt hij bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen.
Artikel 46ha
Onder passende arbeid wordt in de
artikelen 46i,
46k en
46ka verstaan: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de rechterlijk ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding daarvan om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van de rechterlijk ambtenaar kan worden gevergd.
1.
De rechterlijk ambtenaar kan, wanneer hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, door de Hoge Raad worden ontslagen, indien:
a.
de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd;
b.
herstel van zijn ziekte binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten; en
c.
naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame reïntegratie in de eigen arbeid, in andere passende arbeid bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister, of in passende arbeid buiten dat gezagsbereik, niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.
2.
Voor het berekenen van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden niet in aanmerking genomen:
a.
perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als gevolg van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschapsverlof; en
3.
Voor de berekening van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, anders dan bedoeld in het tweede lid, samengeteld:
a.
indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of
b.
indien de ene periode van ongeschiktheid direct voorafgaat aan en de andere periode van ongeschiktheid direct aansluit op het tijdvak gedurende welke zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in
artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, en de ongeschiktheid in deze perioden redelijkerwijs geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
4.
Het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt verlengd:
5.
In afwijking van het eerste lid kan de rechterlijk ambtenaar, indien de in dat lid bedoelde voorwaarden zijn vervuld en hij hierom verzoekt, worden ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Voor de rechtsgevolgen wordt dit ontslag gelijkgesteld met een ontslag door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid.
6.
Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op de raadsheren in buitengewone dienst bij en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, de raadsheren-plaatsvervangers in de gerechtshoven en de rechters-plaatsvervangers in de rechtbanken.
1.
Aan de rechterlijk ambtenaar, die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, kan door de Hoge Raad, op voorstel van de functionele autoriteit in een verzoek als bedoeld in
artikel 46o, tweede lid, een ander ambt of andere functie worden opgedragen bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister, indien sprake is van passende arbeid. De rechterlijk ambtenaar is verplicht het ambt dat of de functie die hem wordt opgedragen te aanvaarden.
2.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de rechterlijk ambtenaar die door het in
artikel 46j, eerste lid, bedoelde Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, door de Hoge Raad op voorstel van de functionele autoriteit wordt herplaatst in een ander ambt of andere functie bij een parket of gerecht of anderszins binnen het gezagsbereik van Onze Minister, indien sprake is van passende arbeid, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
3.
In afwijking van het eerste lid kan de opdracht, indien de daar bedoelde voorwaarden zijn vervuld en de rechterlijk ambtenaar daarom verzoekt, worden gegeven bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Voor de rechtsgevolgen wordt een zodanige opdracht gelijkgesteld met een door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid gegeven opdracht.
4.
Indien aan de rechterlijk ambtenaar een ander ambt of andere functie, niet zijnde een ambt als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, wordt opgedragen, wordt hij door de Hoge Raad onderscheidenlijk bij koninklijk besluit tevens ontslagen als voor het leven benoemd rechterlijk ambtenaar.
5.
Indien aan de rechterlijk ambtenaar een ambt als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, wordt opgedragen voor minder uren dan het aantal uren dat hij zijn oorspronkelijke ambt gemiddeld per week vervulde, wordt hij door de Hoge Raad onderscheidenlijk bij koninklijk besluit tevens ontslagen voor het meerdere aantal uren.
6.
Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing op de raadsheren in buitengewone dienst bij en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, de raadsheren-plaatsvervangers in de gerechtshoven en de rechters-plaatsvervangers in de rechtbanken.
1.
De rechterlijk ambtenaar, die wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, kan, in afwijking van
artikel 46i, eerste lid, door de Hoge Raad worden ontslagen indien hij zonder deugdelijke grond weigert:
a.
gevolg te geven aan door de functionele autoriteit of een door de functionele autoriteit aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of mee te werken aan door de functionele autoriteit of een door de functionele autoriteit aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten;
b.
passende arbeid te verrichten waartoe hij in de gelegenheid wordt gesteld; of
1.
De rechterlijk ambtenaar wordt door de Hoge Raad ontslagen, indien hij:
a.
ongeschikt is voor het vervullen van zijn ambt, anders dan wegens ziekte;
b.
een ambt of betrekking aanvaardt dat onderscheidenlijk die volgens de wet onverenigbaar is met het door hem beklede ambt;
c.
het Nederlanderschap verliest.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt de rechterlijk ambtenaar in geval van ongeschiktheid voor het vervullen van zijn ambt anders dan wegens ziekte, indien hij hierom verzoekt, ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Voor de rechtsgevolgen wordt dit ontslag gelijkgesteld met een ontslag door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a.
3.
Voor de beoordeling of sprake is van ongeschiktheid voor het vervullen van zijn ambt, anders dan wegens ziekte, wordt advies ingewonnen bij een commissie van drie deskundigen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld.
Artikel 46m
De rechterlijk ambtenaar kan door de Hoge Raad worden ontslagen, indien hij:
a.
bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
b.
bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surséance van betaling heeft verkregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld;
c.
als raadsheer- of rechter-plaatsvervanger gedurende een termijn van twee jaar niet is opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in
artikel 5f, tweede lid, en gedurende die termijn evenmin aangesteld is geweest of tijdelijk is aangewezen als bedoeld in artikel 5f, eerste of derde lid.
1.
Ingeval van een ontslag ingevolge de
artikelen 46c, tweede en derde lid,
46ka,
46l of
artikel 46m, onderdelen a en b, kan de Hoge Raad een voorziening treffen onderscheidenlijk kan bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister een voorziening worden getroffen waarbij de rechterlijk ambtenaar een uitkering wordt verleend die naar het oordeel van de Hoge Raad onderscheidenlijk Onze Minister met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten.
2.
De uitkering is ten hoogste gelijk aan het voor de rechterlijk ambtenaar geldende totaal van uitkeringen berekend op basis van de
Werkloosheidswet en het krachtens
artikel 54 bepaalde ter zake van voorzieningen in geval van werkloosheid, als ware als gevolg van het ontslag geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in
artikel 24 van de Werkloosheidswet.
3.
Op de uitkering zijn voor het overige de
Werkloosheidswet en het krachtens
artikel 54 bepaalde ter zake van voorzieningen in geval van werkloosheid van overeenkomstige toepassing.
4.
Indien de rechterlijk ambtenaar ter zake van hetzelfde ontslag recht heeft op een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet of het krachtens
artikel 54 bepaalde ter zake van voorzieningen in geval van werkloosheid, vervalt de door de Hoge Raad of bij koninklijk besluit toegekende uitkering.