1.
Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar kan de disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing worden opgelegd, indien hij:
a.
de waardigheid van zijn ambt, zijn ambtsbezigheden of zijn ambtsplichten verwaarloost;
b.
de bepalingen overtreedt waarbij hem het uitoefenen van een beroep wordt verboden, een vast en voortdurend verblijf wordt aangewezen, verboden wordt zich in een onderhoud of een gesprek in te laten met partijen of haar advocaten of gemachtigden of een bijzondere inlichting of schriftelijk stuk van hen aan te nemen, de verplichting wordt opgelegd een geheim te bewaren of de verplichting wordt opgelegd de functionele autoriteit in kennis te stellen van de betrekkingen die hij buiten zijn ambt vervult.
2.
Ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar kan de disciplinaire maatregel van ontslag worden opgelegd, indien hij door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan de goede gang van zaken bij de rechtspraak of het in haar te stellen vertrouwen.
3.
Aan de rechterlijk ambtenaar die zich schuldig maakt aan een van de gedragingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan de disciplinaire maatregel van ontslag worden opgelegd, indien hem eerder wegens een gelijke overtreding de disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing is opgelegd.
1.
De disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing wordt opgelegd:
a.
ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een rechtbank en daarvan niet tevens president zijn: door de rechterlijk ambtenaar die tevens president van die rechtbank is;
b.
ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren die werkzaam zijn bij een gerechtshof en daarvan niet tevens president zijn, alsmede de rechterlijke ambtenaren die tevens president zijn van een rechtbank binnen het rechtsgebied van een gerechtshof: door de rechterlijk ambtenaar die tevens president van dat gerechtshof is;
c.
ten aanzien van de vice-presidenten van, de raadsheren in en de raadsheren in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, alsmede de rechterlijke ambtenaren die tevens president zijn van een gerechtshof: door de president van de Hoge Raad;
d.
ten aanzien van de plaatsvervangend procureur-generaal, de advocaten-generaal en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad: door de procureur-generaal bij de Hoge Raad.
2.
De disciplinaire maatregel van ontslag wordt door de Hoge Raad opgelegd.
1.
Een disciplinaire maatregel van schriftelijke waarschuwing wordt niet opgelegd dan nadat de rechterlijk ambtenaar, tevens zijnde president van het gerechtshof of de rechtbank, de president van de Hoge Raad onderscheidenlijk de procureur-generaal bij de Hoge Raad, de betrokken rechterlijk ambtenaar in de gelegenheid heeft gesteld om zijn zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen.
2.
Van het mondeling naar voren brengen van de zienswijze wordt een proces-verbaal opgemaakt dat door de betrokken rechterlijk ambtenaar en door degene te wiens overstaan de zienswijze naar voren wordt gebracht, wordt ondertekend. Weigert de rechterlijk ambtenaar het proces-verbaal te ondertekenen, dan wordt daarvan, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Aan de rechterlijk ambtenaar wordt een afschrift van het proces-verbaal verstrekt.
1.
Een rechterlijk ambtenaar wordt door de Hoge Raad geschorst, indien en voor zolang:
a.
hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;
b.
hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
c.
hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surséance van betaling heeft gekregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld.
2.
Een rechterlijk ambtenaar kan door de Hoge Raad worden geschorst, indien:
a.
hij wordt vervolgd wegens een misdrijf;
b.
er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag, anders dan op grond van
artikel 46h,
46i of
46k, zouden kunnen leiden.
3.
Een schorsing als bedoeld in het tweede lid eindigt na drie maanden, met dien verstande dat de Hoge Raad de schorsing telkens voor ten hoogste drie maanden kan verlengen.
4.
De Hoge Raad beëindigt een schorsing als bedoeld in het tweede lid zodra de grond hiervoor is vervallen.
1.
De Hoge Raad kan bij de beslissing, waarbij de rechterlijk ambtenaar wordt geschorst, bepalen dat tijdens de duur van de schorsing de bezoldiging geheel of gedeeltelijk zal worden ingehouden.
2.
Indien de schorsing anders dan door ontslag eindigt, kan de Hoge Raad beslissen dat de niet genoten bezoldiging alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden uitbetaald. Op de alsnog uit te betalen bezoldiging worden in mindering gebracht de inkomsten, die de rechterlijk ambtenaar heeft genoten uit arbeid die hij tijdens de schorsing heeft verricht, tenzij zulks naar het oordeel van de Hoge Raad onredelijk of onbillijk is.
1.
De rechterlijk ambtenaar wordt op eigen verzoek bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen.
2.
Ontslag als bedoeld in het eerste lid wordt verleend met ingang van een dag niet vroeger dan een maand of later dan drie maanden na de dag waarop het verzoek om ontslag is ontvangen. Van het bepaalde in de vorige volzin kan worden afgeweken indien de rechterlijk ambtenaar hierom verzoekt.
3.
Met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de rechterlijk ambtenaar de leeftijd van zeventig jaren heeft bereikt, wordt hij bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister ontslagen.
Artikel 46ha
Onder passende arbeid wordt in de
artikelen 46i,
46k en
46ka verstaan: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de rechterlijk ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding daarvan om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van de rechterlijk ambtenaar kan worden gevergd.
1.
De rechterlijk ambtenaar kan, wanneer hij wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, door de Hoge Raad worden ontslagen, indien:
a.
de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd;
b.
herstel van zijn ziekte binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten; en
c.
naar het oordeel van de functionele autoriteit duurzame reïntegratie in de eigen arbeid, in andere passende arbeid bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister, of in passende arbeid buiten dat gezagsbereik, niet binnen een redelijke termijn is te verwachten.
2.
Voor het berekenen van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden niet in aanmerking genomen:
a.
perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid als gevolg van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschapsverlof; en
3.
Voor de berekening van het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid, anders dan bedoeld in het tweede lid, samengeteld:
a.
indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen; of
b.
indien de ene periode van ongeschiktheid direct voorafgaat aan en de andere periode van ongeschiktheid direct aansluit op het tijdvak gedurende welke zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in
artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg wordt genoten, en de ongeschiktheid in deze perioden redelijkerwijs geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
4.
Het tijdvak van twee jaar, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt verlengd:
5.
In afwijking van het eerste lid kan de rechterlijk ambtenaar, indien de in dat lid bedoelde voorwaarden zijn vervuld en hij hierom verzoekt, worden ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Voor de rechtsgevolgen wordt dit ontslag gelijkgesteld met een ontslag door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid.
6.
Het eerste lid, onderdeel c, is niet van toepassing op de raadsheren in buitengewone dienst bij en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, de raadsheren-plaatsvervangers in de gerechtshoven en de rechters-plaatsvervangers in de rechtbanken.
1.
Aan de rechterlijk ambtenaar, die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, kan door de Hoge Raad, op voorstel van de functionele autoriteit in een verzoek als bedoeld in
artikel 46o, tweede lid, een ander ambt of andere functie worden opgedragen bij een gerecht of binnen het gezagsbereik van Onze Minister, indien sprake is van passende arbeid. De rechterlijk ambtenaar is verplicht het ambt dat of de functie die hem wordt opgedragen te aanvaarden.
2.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de rechterlijk ambtenaar die door het in
artikel 46j, eerste lid, bedoelde Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard, door de Hoge Raad op voorstel van de functionele autoriteit wordt herplaatst in een ander ambt of andere functie bij een parket of gerecht of anderszins binnen het gezagsbereik van Onze Minister, indien sprake is van passende arbeid, tenzij een zwaarwegend dienstbelang zich daartegen verzet.
3.
In afwijking van het eerste lid kan de opdracht, indien de daar bedoelde voorwaarden zijn vervuld en de rechterlijk ambtenaar daarom verzoekt, worden gegeven bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Voor de rechtsgevolgen wordt een zodanige opdracht gelijkgesteld met een door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid gegeven opdracht.
4.
Indien aan de rechterlijk ambtenaar een ander ambt of andere functie, niet zijnde een ambt als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, wordt opgedragen, wordt hij door de Hoge Raad onderscheidenlijk bij koninklijk besluit tevens ontslagen als voor het leven benoemd rechterlijk ambtenaar.
5.
Indien aan de rechterlijk ambtenaar een ambt als bedoeld in
artikel 2, eerste lid, wordt opgedragen voor minder uren dan het aantal uren dat hij zijn oorspronkelijke ambt gemiddeld per week vervulde, wordt hij door de Hoge Raad onderscheidenlijk bij koninklijk besluit tevens ontslagen voor het meerdere aantal uren.
6.
Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing op de raadsheren in buitengewone dienst bij en de advocaten-generaal in buitengewone dienst bij de Hoge Raad, de raadsheren-plaatsvervangers in de gerechtshoven en de rechters-plaatsvervangers in de rechtbanken.
1.
De rechterlijk ambtenaar, die wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, kan, in afwijking van
artikel 46i, eerste lid, door de Hoge Raad worden ontslagen indien hij zonder deugdelijke grond weigert:
a.
gevolg te geven aan door de functionele autoriteit of een door de functionele autoriteit aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of mee te werken aan door de functionele autoriteit of een door de functionele autoriteit aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten;
b.
passende arbeid te verrichten waartoe hij in de gelegenheid wordt gesteld; of
1.
De rechterlijk ambtenaar wordt door de Hoge Raad ontslagen, indien hij:
a.
ongeschikt is voor het vervullen van zijn ambt, anders dan wegens ziekte;
b.
een ambt of betrekking aanvaardt dat onderscheidenlijk die volgens de wet onverenigbaar is met het door hem beklede ambt;
c.
het Nederlanderschap verliest.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt de rechterlijk ambtenaar in geval van ongeschiktheid voor het vervullen van zijn ambt anders dan wegens ziekte, indien hij hierom verzoekt, ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Voor de rechtsgevolgen wordt dit ontslag gelijkgesteld met een ontslag door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a.
3.
Voor de beoordeling of sprake is van ongeschiktheid voor het vervullen van zijn ambt, anders dan wegens ziekte, wordt advies ingewonnen bij een commissie van drie deskundigen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld.
Artikel 46m
De rechterlijk ambtenaar kan door de Hoge Raad worden ontslagen, indien hij:
a.
bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
b.
bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surséance van betaling heeft verkregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld;
c.
als raadsheer- of rechter-plaatsvervanger gedurende een termijn van twee jaar niet is opgeroepen voor het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in
artikel 5f, tweede lid, en gedurende die termijn evenmin aangesteld is geweest of tijdelijk is aangewezen als bedoeld in artikel 5f, eerste of derde lid.
1.
Ingeval van een ontslag ingevolge de
artikelen 46c, tweede en derde lid,
46ka,
46l of
artikel 46m, onderdelen a en b, kan de Hoge Raad een voorziening treffen onderscheidenlijk kan bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister een voorziening worden getroffen waarbij de rechterlijk ambtenaar een uitkering wordt verleend die naar het oordeel van de Hoge Raad onderscheidenlijk Onze Minister met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten.
2.
De uitkering is ten hoogste gelijk aan het voor de rechterlijk ambtenaar geldende totaal van uitkeringen berekend op basis van de
Werkloosheidswet en het krachtens
artikel 54 bepaalde ter zake van voorzieningen in geval van werkloosheid, als ware als gevolg van het ontslag geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in
artikel 24 van de Werkloosheidswet.
3.
Op de uitkering zijn voor het overige de
Werkloosheidswet en het krachtens
artikel 54 bepaalde ter zake van voorzieningen in geval van werkloosheid van overeenkomstige toepassing.
4.
Indien de rechterlijk ambtenaar ter zake van hetzelfde ontslag recht heeft op een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet of het krachtens
artikel 54 bepaalde ter zake van voorzieningen in geval van werkloosheid, vervalt de door de Hoge Raad of bij koninklijk besluit toegekende uitkering.
1.
De Hoge Raad neemt de in dit hoofdstuk bedoelde beslissingen op vordering van de procureur-generaal bij de Hoge Raad. Over beëindiging van een schorsing beslist de Hoge Raad op vordering van de procureur-generaal dan wel op verzoek van de betrokken rechterlijk ambtenaar.
2.
De vordering van de procureur-generaal, bedoeld in het eerste lid, geschiedt ambtshalve dan wel naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van de functionele autoriteit van de betrokken rechterlijk ambtenaar. Indien de betrokken rechterlijk ambtenaar werkzaam is bij een gerechtshof of een rechtbank en daarvan niet tevens president is, wordt in de eerste volzin onder functionele autoriteit verstaan: de rechterlijk ambtenaar die tevens president van dat gerechtshof onderscheidenlijk die rechtbank is. Indien de betrokken rechterlijk ambtenaar werkzaam is bij een gerechtshof onderscheidenlijk een rechtbank en daarvan tevens president is, wordt in de eerste volzin onder functionele autoriteit verstaan: de president van de Hoge Raad onderscheidenlijk de rechterlijk ambtenaar die tevens president is van het gerechtshof tot het rechtsgebied waarvan die rechtbank behoort.
3.
De procureur-generaal vordert niet dan nadat hij de rechterlijk ambtenaar in de gelegenheid heeft gesteld om zijn zienswijze schriftelijk of mondeling naar voren te brengen. Van het mondeling naar voren brengen van de zienswijze wordt een proces-verbaal opgemaakt dat door de betrokken rechterlijk ambtenaar en de procureur-generaal wordt ondertekend. Weigert de rechterlijk ambtenaar het proces-verbaal te ondertekenen, dan wordt daarvan in het proces-verbaal, zo mogelijk met vermelding van de redenen, melding gemaakt. Aan de rechterlijk ambtenaar wordt een afschrift van het proces-verbaal verstrekt.
4.
De vordering wordt door de procureur-generaal gemotiveerd en schriftelijk ingesteld. Bij de vordering wordt in elk geval het proces-verbaal, bedoeld in het derde lid, gevoegd.
1.
Het onderzoek door de Hoge Raad geschiedt in raadkamer.
2.
De betrokken rechterlijk ambtenaar wordt uitgenodigd om bij het onderzoek aanwezig te zijn en daarbij, zo gewenst, zijn mening kenbaar te maken. De uitnodiging gaat vergezeld van een afschrift van de ingestelde vordering en van de daarbij gevoegde stukken.
3.
De Hoge Raad kan, hetzij op verzoek van de procureur-generaal of de betrokken rechterlijk ambtenaar, hetzij ambtshalve, getuigen oproepen en horen.
4.
De Hoge Raad beslist bij met redenen omkleed arrest. De uitspraak geschiedt in het openbaar.
5.
De Hoge Raad doet aan het betrokken gerecht onderscheidenlijk het parket bij de Hoge Raad alsmede aan Onze Minister onverwijld mededeling van een beslissing als bedoeld in het vierde lid.
Artikel 46q
Indien het ontslag, de schorsing of het bij ongeschiktheid wegens ziekte opdragen van een ander ambt of andere functie van de procureur-generaal in het geding is, worden de in de
artikelen 46o en
46p aan de procureur-generaal toegekende bevoegdheden en verplichtingen uitgeoefend door de plaatsvervangend procureur-generaal.