1.
Tot rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding kan worden benoemd degene:
a.
aan wie op grond van het met goed gevolg afleggen van een afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het gebied van het recht door een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek , de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad van Master op het gebied van het recht is verleend;
b.
die op grond van het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit als bedoeld in de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek , het recht om de titel meester te voeren heeft verkregen.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen graden, verleend door een universiteit, de Open Universiteit of een hogeschool als bedoeld in de
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek , of daaraan gelijkwaardige getuigschriften worden aangewezen die voor de toepasselijkheid van het eerste lid, onderdeel a, gelijk worden gesteld aan de in dat lid bedoelde graad Bachelor op het gebied van het recht.