1.
Ingeval van een ontslag ingevolge de
artikelen 46c, tweede en derde lid,
46ka,
46l of
artikel 46m, onderdelen a en b, kan de Hoge Raad een voorziening treffen onderscheidenlijk kan bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister een voorziening worden getroffen waarbij de rechterlijk ambtenaar een uitkering wordt verleend die naar het oordeel van de Hoge Raad onderscheidenlijk Onze Minister met het oog op de omstandigheden redelijk is te achten.
2.
De uitkering is ten hoogste gelijk aan het voor de rechterlijk ambtenaar geldende totaal van uitkeringen berekend op basis van de
Werkloosheidswet en het krachtens
artikel 54 bepaalde ter zake van voorzieningen in geval van werkloosheid, als ware als gevolg van het ontslag geen sprake van verwijtbare werkloosheid als bedoeld in
artikel 24 van de Werkloosheidswet.
3.
Op de uitkering zijn voor het overige de
Werkloosheidswet en het krachtens
artikel 54 bepaalde ter zake van voorzieningen in geval van werkloosheid van overeenkomstige toepassing.
4.
Indien de rechterlijk ambtenaar ter zake van hetzelfde ontslag recht heeft op een uitkering krachtens de
Werkloosheidswet of het krachtens
artikel 54 bepaalde ter zake van voorzieningen in geval van werkloosheid, vervalt de door de Hoge Raad of bij koninklijk besluit toegekende uitkering.