1.
De rechterlijk ambtenaar wordt door de Hoge Raad ontslagen, indien hij:
a.
ongeschikt is voor het vervullen van zijn ambt, anders dan wegens ziekte;
b.
een ambt of betrekking aanvaardt dat onderscheidenlijk die volgens de wet onverenigbaar is met het door hem beklede ambt;
c.
het Nederlanderschap verliest.
2.
In afwijking van het eerste lid wordt de rechterlijk ambtenaar in geval van ongeschiktheid voor het vervullen van zijn ambt anders dan wegens ziekte, indien hij hierom verzoekt, ontslagen bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister. Voor de rechtsgevolgen wordt dit ontslag gelijkgesteld met een ontslag door de Hoge Raad overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a.
3.
Voor de beoordeling of sprake is van ongeschiktheid voor het vervullen van zijn ambt, anders dan wegens ziekte, wordt advies ingewonnen bij een commissie van drie deskundigen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden hieromtrent nadere regels gesteld.