1.
Een rechterlijk ambtenaar wordt door de Hoge Raad geschorst, indien en voor zolang:
a.
hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;
b.
hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
c.
hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surséance van betaling heeft gekregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld.
2.
Een rechterlijk ambtenaar kan door de Hoge Raad worden geschorst, indien:
a.
hij wordt vervolgd wegens een misdrijf;
b.
er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag, anders dan op grond van
artikel 46h,
46i of
46k, zouden kunnen leiden.
3.
Een schorsing als bedoeld in het tweede lid eindigt na drie maanden, met dien verstande dat de Hoge Raad de schorsing telkens voor ten hoogste drie maanden kan verlengen.
4.
De Hoge Raad beëindigt een schorsing als bedoeld in het tweede lid zodra de grond hiervoor is vervallen.