1.
Artikel 18 is van overeenkomstige toepassing in geval van vermissing van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, met dien verstande dat:
a.
de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding geacht wordt te zijn overleden op een door het in
artikel 6 bedoelde gezag te bepalen dag; en
2.
Indien blijkt dat de als vermist beschouwde rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding in leven is en geen gegronde vermoedens bestaan dat van ongeoorloofde afwezigheid sprake is geweest, kan de bezoldiging alsnog aan de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding dan wel aan anderen worden uitbetaald.
3.
De in het tweede lid bedoelde bezoldiging wordt verminderd met een bedrag dat gelijk is aan het totaal van pensioen en uitkeringen dat uit hoofde van de vermissing van de rechterlijk ambtenaar of rechterlijk ambtenaar in opleiding, met betrekking tot het tijdvak waarover alsnog aanspraak bestaat op bezoldiging, is toegekend.