Artikel 3a:1. Definities
In dit deel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. het instrument van overgang van de onderneming als bedoeld in artikel 3A:28;
b. het instrument van de overbruggingsinstelling als bedoeld in artikel 3A:37;
c. het instrument van afsplitsing van activa en passiva als bedoeld in artikel 3A:41; en
d. het instrument van bail-in als bedoeld in artikel 3A:44;
afwikkelingsmaatregel: de toepassing van een afwikkelingsinstrument of het uitoefenen van een bevoegdheid ingevolge hoofdstuk 3A.2, met uitzondering van afdeling 3A.2.2;
eigendomsinstrumenten: aandelen, rechten op aandelen, certificaten van aandelen, andere deelnemingsrechten of participaties in het kapitaal of certificaten van die rechten en participaties, lidmaatschapsrechten of hiermee vergelijkbare rechten, claims, opties, conversierechten of hiermee vergelijkbare rechten die bij uitoefening omgezet kunnen worden in of recht geven op de verwerving van aandelen of daarmee vergelijkbare rechten die aanspraken geven op het kapitaal of het vermogen van de desbetreffende entiteit;
entiteit voor activa- en passivabeheer: een vehikel voor activabeheer als bedoeld in artikel 42, tweede lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
financiëlezekerheidsovereenkomst tot overdracht: de financiëlezekerheidsovereenkomst die leidt tot overdracht, bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de richtlijn financiëlezekerheidsovereenkomsten;
gegarandeerd deposito: een deposito voor zover dat gegarandeerd wordt uit hoofde van een depositogarantiestelsel;
gestructureerde financieringsregeling: een regeling, met inbegrip van securitisaties en instrumenten voor hedgingdoeleinden, die integraal deel uitmaakt van de dekkingspool en naar het toepasselijke recht op gelijke wijze als gedekte obligaties is gedekt, en die het verstrekken en aanhouden van zekerheden door een partij bij de regeling, een trustee, lasthebber of gevolmachtigde inhoudt;
groep: een groep van entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, die gezamenlijk onderworpen zijn aan toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig titel II van deel 1 van de verordening kapitaalvereisten;
groepsafwikkelingsautoriteit: de afwikkelingsautoriteit in de lidstaat waar de consoliderende toezichthouder, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de verordening kapitaalvereisten, is gevestigd;
in aanmerking komende passiva: passiva als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 71, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
kernkapitaalinstrumenten: instrumenten als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van de verordening kapitaalvereisten;
kritieke functies: kritieke functies als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 35, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
relevante kapitaalinstrumenten: instrumenten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen 69 en 73, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
salderingsovereenkomst: een salderingsovereenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 98, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
schuldinstrumenten: obligaties en andere vormen van overdraagbare schuld, instrumenten die een schuld creëren of erkennen en instrumenten die recht geven op het verwerven van schuldinstrumenten;
securitisatie: securitisatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 61, van de verordening kapitaalvereisten.
verrekeningsovereenkomst: een verrekeningsovereenkomst op grond waarvan twee of meer vorderingen of verplichtingen tussen de entiteit in afwikkeling en een tegenpartij met elkaar kunnen worden verrekend;
zekerheidsregelingen: zekerheidsregelingen waarbij een persoon bij wijze van zekerheid een werkelijk of voorwaardelijk belang in de over te dragen goederen heeft, ongeacht of dat belang door geïndividualiseerde goederen dan wel door een zekerheid op een algemeenheid van goederen of soortgelijke regeling is gedekt.
Artikel 3a:2. Reikwijdte
Dit hoofdstuk is van toepassing op de volgende entiteiten, met zetel in Nederland, tenzij anders is bepaald:
a. banken;
b. beleggingsondernemingen waarop artikel 28, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten van toepassing is;
c. financiële holdings in een groep met een bank of een beleggingsonderneming als bedoeld in onderdeel b;
d. gemengde financiële holdings in een groep met een bank of een beleggingsonderneming als bedoeld in onderdeel b;
e. gemengde holdings in een groep met een bank of een beleggingsonderneming als bedoeld in onderdeel b;
f. financiële instellingen, indien zij een dochteronderneming zijn van een entiteit als bedoeld in de onderdelen a tot en met e, en onder het toezicht op geconsolideerde basis op de moederonderneming vallen, overeenkomstig titel II van deel 1 van de verordening kapitaalvereisten; alsmede:
g. bijkantoren van banken en beleggingsondernemingen die voldoen aan het vereiste, bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de richtlijn kapitaalvereisten, met zetel in een staat die geen lidstaat is.
Artikel 3a:3. Verhouding tot toepasselijk recht
Dit hoofdstuk is van toepassing op entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, ongeacht het recht dat van toepassing is op:
a. de activa of passiva van de entiteit;
b. door of met de medewerking van de entiteit uitgegeven financiële instrumenten; en
c. overeenkomsten waaraan de entiteit is gebonden.
1.
Een besluit van een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat inhoudende de overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva die zich in Nederland bevinden of waarop Nederlands recht van toepassing is, dan wel inhoudende de omzetting of afschrijving van passiva waarop Nederlands recht van toepassing is, wordt van rechtswege erkend en alhier ten uitvoer gelegd.
2.
Niet kan in rechte worden opgekomen tegen een besluit als bedoeld in het eerste lid.
1.
Een besluit van een afwikkelingsautoriteit van een staat die geen lidstaat is tot afwikkeling van een bank, beleggingsonderneming of moederonderneming met zetel in die staat, wordt van rechtswege erkend en ten uitvoer gelegd ten aanzien van een dochteronderneming met zetel in Nederland, een in Nederland gelegen bijkantoor, of ten aanzien van activa of passiva die zich in Nederland bevinden dan wel waarop Nederlands recht van toepassing is, indien:
a. dit volgt uit een verdrag als bedoeld in artikel 93 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, tussen de Europese Unie en de betreffende staat;
b. dit volgt uit een verdrag waarbij Nederland en de betreffende staat partij zijn;
c. dit volgt uit een besluit van een Europees afwikkelingscollege als bedoeld in artikel 94, tweede lid, van die richtlijn, tenzij de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 95 van die richtlijn anders beslist; of
d. dit volgt uit een besluit van de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 94, derde lid, van die richtlijn.
2.
Voor zover noodzakelijk voor de tenuitvoerlegging van een besluit als bedoeld in het eerste lid, beschikt de Nederlandsche Bank over de bevoegdheden in de afdelingen 3A.2.3 tot en met 3A.2.8.
3.
Het eerste en tweede lid laten toepassing van de titels I en II van de Faillissementswet en van afdeling 3.5.5 van deze wet onverlet.
1.
Een besluit ingevolge dit hoofdstuk alsmede de voorbereiding en uitvoering ervan, met uitzondering van afdeling 3A.2.2, is niet onderworpen aan enig instemmingsvereiste, met uitzondering van het vereiste van instemming van de verkrijger bij overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva. De artikelen 38 en 107a en de titels 4.4 en 5.3 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, eventuele statutaire bepalingen of tussen de entiteit en haar aandeelhouders of leden overeengekomen regelingen ten aanzien van besluitvorming door de algemene vergadering, zijn niet van toepassing.
2.
Onverminderd het bepaalde ingevolge de artikelen 81 en 83 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, is een besluit ingevolge dit hoofdstuk alsmede de voorbereiding en uitvoering ervan, met uitzondering van afdeling 3A.2.2, niet onderworpen aan enig kennisgevingsvereiste of procedureel voorschrift ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
3.
Een besluit tot afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten, toepassing van een afwikkelingsinstrument of omzetting van de rechtsvorm van de entiteit in afwikkeling, alsmede de voorbereiding en uitvoering van dat besluit, is niet onderworpen aan enige andere beperking uit hoofde van de wet, statuten of overeenkomst.
4.
Een besluit tot afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten of toepassing van een afwikkelingsinstrument vermeldt het tijdstip waarop het in werking treedt. De desbetreffende eigendomsinstrumenten, activa of passiva gaan over op dit tijdstip, tenzij in het besluit anders is bepaald.
Artikel 3a:7. Toepasselijk recht op waarborgen bij overgang
De waarborgen, bedoeld in hoofdstuk VII van titel IV van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, die gelden bij overgang van een gedeelte van de activa of passiva, worden beheerst door het recht van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit die het besluit tot overgang heeft genomen.
1.
Met de voorbereiding en uitvoering van besluiten ingevolge dit hoofdstuk zijn belast de bij besluit van de Nederlandsche Bank aangewezen personen. De artikelen 5:12 tot en met 5:17 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
2.
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1.
De Nederlandsche Bank stelt een afwikkelingsplan vast voor beleggingsondernemingen die geen onderdeel zijn van een groep.
2.
De Nederlandsche Bank stelt, indien zij de groepsafwikkelingsautoriteit is van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, een afwikkelingsplan vast voor de groep, overeenkomstig de procedure in artikel 13 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
3.
Het afwikkelingsplan voor een groep als bedoeld in het tweede lid, dat is vastgesteld door de groepsafwikkelingsautoriteit in een andere lidstaat, is op de entiteiten van de groep met zetel in Nederland van toepassing, tenzij de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 13, zesde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, afzonderlijke afwikkelingsplannen opstelt voor deze entiteiten.
4.
Op het vaststellen van een afwikkelingsplan door de Nederlandsche Bank is artikel 8, vijfde tot en met twaalfde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing.
5.
De Nederlandsche Bank kan besluiten dat het bepaalde ingevolge het vierde lid op vereenvoudigde wijze wordt toegepast of dat vaststelling van een afwikkelingsplan niet noodzakelijk is. Artikel 11, eerste en derde tot en met zevende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3a:10. Beoordeling afwikkelbaarheid buiten SRM
De Nederlandsche Bank beoordeelt bij het opstellen van een afwikkelingsplan ingevolge artikel 3A:9 de mate waarin de betrokken entiteit of groep afwikkelbaar is. Artikel 10, eerste tot en met zesde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank stelt op grond van de beoordeling van de afwikkelbaarheid van een entiteit of groep ingevolge artikel 3A:10, overeenkomstig de procedure in artikel 17, eerste tot en met vierde lid, onderscheidenlijk artikel 18, eerste tot en met zesde en achtste en negende lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, voor zover aanwezig de wezenlijke belemmeringen voor afwikkelbaarheid vast en kan zo nodig aan de entiteit of groep maatregelen opleggen als bedoeld in artikel 17, vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsonderneming, om deze belemmeringen in voldoende mate te verminderen of weg te nemen.
2.
Maatregelen als bedoeld in het eerste lid, die zijn opgelegd door de groepsafwikkelingsautoriteit in een andere lidstaat aan entiteiten van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, zijn op de entiteiten met zetel in Nederland van toepassing, tenzij de Nederlandsche Bank, overeenkomstig artikel 18, zevende lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, aan deze entiteiten zelf zulke maatregelen oplegt.
3.
Op het vaststellen van belemmeringen en het opleggen van maatregelen door de Nederlandsche Bank ingevolge het eerste of tweede lid, is artikel 10, tiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3a:12. Vermogen tot uitgifte kernkapitaal- en eigendomsinstrumenten
Een entiteit is te allen tijde in staat kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten uit te geven teneinde te voldoen aan een besluit als bedoeld in artikel 3A:22, eerste lid, of 3A:45, eerste lid.
1.
Een entiteit neemt in een overeenkomst waarop het recht van een staat die geen lidstaat is van toepassing is, en die verplichtingen bevat die voor toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 3A:21 en 3A:44, in aanmerking zouden komen en geen deposito’s zijn als bedoeld in artikel 212ra, eerste lid, onderdelen a of b, een bepaling op waarin de wederpartij instemt met de mogelijke toepassing van die bevoegdheden en met de gevolgen daarvan.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing op overeenkomsten die zijn aangegaan voor de inwerkingtreding van dit artikel, tenzij anders is bepaald bij verordening van de Europese Commissie op grond van artikel 55, derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
3.
De Nederlandsche Bank of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van artikel 7 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, de Afwikkelingsraad kan voorschrijven dat de entiteit de afdwingbaarheid van een contractuele bepaling als bedoeld in het eerste lid, door middel van een verklaring van een onafhankelijke deskundige aantoont.
4.
De Nederlandsche Bank of, al naar gelang de bevoegdheidsverdeling op grond van artikel 7 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, de Afwikkelingsraad kan ontheffing verlenen van het eerste lid, indien zij vaststelt dat de verplichtingen krachtens het recht van een staat die geen lidstaat is of ingevolge een met die staat gesloten bindende overeenkomst, zijn onderworpen aan toepassing van afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten of het instrument van bail-in door de Nederlandsche Bank, de Afwikkelingraad of een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat.
1.
Een beleggingsonderneming die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, voldoet aan een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.
2.
De Nederlandsche Bank stelt het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva vast. Artikel 12, vierde, zesde tot en met negende, elfde, twaalfde, zestiende en zeventiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
3.
De Nederlandsche Bank kan aan een beleggingsonderneming die als EU-moederinstelling of dochteronderneming onderdeel uitmaakt van een grensoverschrijdende groep, ontheffing verlenen van het eerste lid, indien aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 45, elfde onderscheidenlijk twaalfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen is voldaan.
1.
Een entiteit die EU-moederonderneming is van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, voldoet op geconsolideerde basis aan een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.
2.
De Nederlandsche Bank stelt, indien zij de groepsafwikkelingsautoriteit is, overeenkomstig de procedure in artikel 45, negende lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, het minimumvereiste, bedoeld in het eerste lid, vast. Artikel 12, vierde, zesde tot en met achtste, elfde, twaalfde, zestiende en zeventiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
3.
Het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, bedoeld in het eerste lid, dat is vastgesteld door de groepsafwikkelingsautoriteit in een andere lidstaat, is op de EU-moederonderneming met zetel in Nederland van toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank kan een minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva opleggen aan entiteiten als bedoeld in artikel 3A:2, onderdelen c tot en met f, die niet vallen onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
2.
Artikel 12, vierde, zesde tot en met negende, elfde, twaalfde, zestiende en zeventiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank besluit tot afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten van een beleggingsonderneming die geen onderdeel is van een groep of van entiteiten van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, indien wordt voldaan aan een van de voorwaarden, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van die verordening en indien de toepassing van een afwikkelingsmaatregel tot gevolg zou hebben dat schuldeisers verliezen leiden of dat hun vorderingen worden omgezet.
2.
Op de toepassing van de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, is artikel 21, derde tot en met vijfde en zevende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing.
3.
Voor de afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten van een entiteit die onderdeel is van een groep als bedoeld in het eerste lid, waarvan de Nederlandsche Bank niet de groepsafwikkelingsautoriteit is:
a. dient het oordeel van de Nederlandsche Bank over de levensvatbaarheid van de groep in overeenstemming te zijn met het oordeel van de daartoe aangewezen autoriteit van de staat van de consoliderende toezichthouder, indien de entiteit een dochteronderneming is; en
b. oordeelt uitsluitend de daartoe aangewezen autoriteit van de staat van de consoliderende toezichthouder over de levensvatbaarheid van de groep, indien de entiteit de moederonderneming is.
4.
Ter voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt een waardering verricht van de activa en passiva van de entiteit. Artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank besluit tot afwikkeling van een beleggingsonderneming die geen onderdeel is van een groep, of van entiteiten van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 16 en 18, eerste lid, van die verordening.
2.
De artikelen 14 en 18, derde tot en met zesde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme zijn van overeenkomstige toepassing.
3.
Bij een besluit als bedoeld in het eerste lid met betrekking tot entiteiten van een groep als bedoeld in dat lid, waarvan een gemengde holding deel uitmaakt, wordt artikel 33, derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling banken en beleggingsondernemingen in acht genomen.
4.
De afwikkeling van een entiteit die onderdeel is van een groep als bedoeld in het eerste lid en waarvan de Nederlandsche Bank niet de groepsafwikkelingsautoriteit is, vindt plaats:
a. met inachtneming van de procedurele vereisten in artikel 91, vierde en vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen; en
b. overeenkomstig de groepsafwikkelingsregeling, bedoeld in artikel 91, zesde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, tenzij het een dochteronderneming betreft en de Nederlandsche Bank overeenkomstig artikel 91, achtste lid, of artikel 92, vierde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen anders beslist.
5.
Ter voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt een waardering verricht van de activa en passiva van de entiteit. Artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandse Bank kan besluiten tot het toepassen van een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van een bijkantoor van een bank of beleggingsonderneming met zetel in een staat die geen lidstaat is, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 96 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
2.
Ter voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, wordt een waardering verricht van de activa en passiva waarop de voorgenomen afwikkelingsmaatregel ziet. Artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1.
Indien de Nederlandsche Bank een besluit neemt als bedoeld in de artikelen 3A:18, eerste lid, 3A:19, eerste lid of de artikelen 16 of 18 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, lijden de houders van kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten en de schuldeisers van wie vorderingen zijn afgeschreven of omgezet, geen grotere verliezen dan zij zouden hebben geleden indien de entiteit onmiddellijk voorafgaand aan dat besluit in een noodregeling of faillissement zou zijn geliquideerd.
2.
Indien de Nederlandsche Bank ter uitvoering van een besluit als bedoeld in het eerste lid besluit tot overgang van gedeelten van de activa of passiva van de entiteit in afwikkeling, ontvangen de houders van kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten en de schuldeisers van wie vorderingen niet zijn overgegaan, onverminderd het eerste lid, ter voldoening van hun vorderingen ten minste evenveel als zij zouden hebben ontvangen indien de entiteit in afwikkeling onmiddellijk voorafgaand aan de overgang in een noodregeling of faillissement zou zijn geliquideerd.
3.
Nadat de Nederlandsche Bank een besluit als bedoeld in de artikelen 3A:18, eerste lid, of 3A:19, eerste lid, heeft genomen, draagt zij er op zo kort mogelijke termijn zorg voor dat door een onafhankelijke persoon een waardering wordt verricht teneinde te verifiëren of aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid, is voldaan. Artikel 20, zestiende, zeventiende en achttiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
4.
Indien uit de waardering blijkt dat een houder van een kernkapitaalinstrument of eigendomsinstrument of een schuldeiser grotere verliezen heeft geleden dan zij zou hebben geleden, indien de entiteit onmiddellijk voorafgaand aan dat besluit in een noodregeling of faillissement zou zijn geliquideerd, kent de Nederlandsche Bank een vergoeding toe ter hoogte van het verschil ten laste van het afwikkelingsfonds, bedoeld in artikel 3A:68.
1.
De Nederlandsche Bank kan ter uitvoering van een besluit op grond van artikel 21 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme of artikel 3A:17:
a. kernkapitaalbestanddelen als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel b tot en met f, van de verordening kapitaalvereisten, verminderen;
b. de hoofdsom van de door of met medewerking van een entiteit uitgegeven kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten verminderen, of deze instrumenten intrekken; en
c. de hoofdsom van de door of met medewerking van een entiteit uitgegeven relevante kapitaalinstrumenten verminderen, of geheel of gedeeltelijk omzetten in rechten op nieuw uit te geven kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten.
2.
De Nederlandsche Bank:
a. trekt kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten in, indien de nettowaarde van de entiteit blijkens de ingevolge artikel 3A:17, vierde lid, verrichte waardering negatief is; of
b. zet relevante kapitaalinstrumenten om, indien de nettowaarde van de entiteit blijkens de ingevolge artikel 3A:17, vierde lid, verrichte waardering positief is.
3.
De Nederlandsche Bank oefent de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, uit overeenkomstig het bepaalde ingevolge de artikelen 49 en 50 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
4.
De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c, worden ook genomen ten aanzien van houders van kernkapitaalinstrumenten en houders van eigendomsinstrumenten waarvan de aandelen of andere eigendomsinstrumenten in de omstandigheden, bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, werden uitgegeven of toegekend.
5.
Bij de toepassing op een entiteit die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, is artikel 21, zesde lid, achtste lid, tweede alinea, en tiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1.
De Nederlandsche Bank kan voorschrijven dat een entiteit kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten uitgeeft aan de houders van de rechten, bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, onderdeel c, dan wel haar medewerking verleent aan de uitgifte daarvan. De Nederlandsche Bank kan aan de uitoefening van die rechten een termijn verbinden. Bij de uitgifte kunnen geen andere rechten worden uitgeoefend dan die bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, onderdeel c.
2.
Bij uitgifte van kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten ingevolge het eerste lid, zijn de voorwaarden bedoeld in artikel 60, derde lid, onderdelen a tot en met d, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen van overeenkomstige toepassing.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
1.
De Nederlandsche Bank regelt zo nodig de gevolgen van de besluiten op grond van de artikelen 3A:21 en 3A:22.
2.
Op verzoek van de Nederlandsche Bank gaat een daartoe bevoegde persoon of instantie over tot:
a. wijziging van relevante registers;
b. toelating tot de handel op een gereglementeerde markt van nieuwe kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten;
c. hernieuwde toelating tot de handel van schuldinstrumenten waarvan de hoofdsom is verlaagd; of
d. wijziging van de statuten in geval van vermindering van het bedrag van de aandelen.
3.
Bij de toepassing van het tweede lid, onderdelen b en c, is artikel 5:2 niet van toepassing.
Artikel 3a:24. Vermindering hoofdsom kapitaalinstrument
Bij vermindering van de hoofdsom van een relevant kapitaalinstrument ingevolge artikel 3A:21, eerste lid:
a. is de vermindering van deze hoofdsom permanent, tenzij terugbetaling plaatsvindt als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen;
b. resteert voor de houder van het relevante kapitaalinstrument geen vordering in verband met het gedeelte van de hoofdsom dat is afgeschreven, met uitzondering van alle reeds opeisbare vorderingen en vorderingen die zijn ontstaan uit een beroep ingesteld ter betwisting van de rechtmatigheid van de uitoefening van de bevoegdheid tot afschrijving; en
c. worden houders van de relevante kapitaalinstrumenten niet gecompenseerd, onverminderd de bevoegdheid bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, om relevante kapitaalinstrumenten om te zetten in rechten op nieuw uit te geven kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten.
1.
Indien de Nederlandsche Bank ingevolge artikel 3A:21, eerste lid, de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van een verplichting van een entiteit tot nihil vermindert, worden de verplichting en eventuele verplichtingen of vorderingen die daaruit voortvloeien en die niet opeisbaar waren op het moment waarop de bevoegdheid werd uitgeoefend, als voldaan beschouwd.
2.
Indien de Nederlandsche Bank de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van een verplichting van een entiteit vermindert, maar niet tot nihil reduceert:
a. wordt de verplichting als voldaan beschouwd ter hoogte van het verminderde bedrag; en
b. blijven de voorwaarden van het betrokken instrument of de betrokken overeenkomst waarop de oorspronkelijke verplichting is gebaseerd, van toepassing op het resterende gedeelte van de hoofdsom of het uitstaande verschuldigde bedrag van de verplichting, met uitzondering van een eventuele wijziging van het verschuldigde rentebedrag om de vermindering van het bedrag van de hoofdsom weer te geven, en onverminderd de toepassing van artikel 3A:51, eerste en derde lid.
1.
Indien de uitoefening van een ingevolge artikel 3A:21, eerste lid, verworven recht op nieuw uit te geven eigendomsinstrumenten zou leiden tot verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming in een bank of beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, verricht de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank de beoordeling van de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar met inachtneming van de doelstellingen bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme. De artikelen 1:106b, 1:106c, 1:106d en 1:106e zijn niet van toepassing.
2.
Indien de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank nog geen beslissing op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, heeft genomen, is, met ingang van het moment waarop de eigendomsinstrumenten worden uitgegeven totdat op de aanvraag is beslist:
a. het stemrecht van de aanvrager van de verklaring van geen bezwaar voortvloeiend uit die eigendomsinstrumenten geschorst en kan dit recht alleen door de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank worden uitgeoefend, zonder dat zij daarvoor aansprakelijk is; en
b. de aanvrager vrijgesteld van het bepaalde in de artikelen 3:95, 3:96, 3:99, 3:103 en 3:104.
3.
Indien de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank besluit een verklaring van geen bezwaar te verlenen, wordt de houder van de eigendomsinstrumenten geacht het volledige stemrecht met betrekking tot die eigendomsinstrumenten te hebben onmiddellijk nadat het besluit is bekendgemaakt.
4.
Indien de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank de aanvraag afwijst, doet de aanvrager afstand van die eigendomsinstrumenten binnen een door de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank bepaalde termijn. Het tweede lid, onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3a:27. Toepassingsbereik
Deze afdeling is van toepassing indien een besluit tot afwikkeling wordt genomen op grond van artikel 18 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme of de artikelen 3A:18 en 3A:19.
Artikel 3a:28. Instrument van overgang van de onderneming
De Nederlandsche Bank kan, tot toepassing van het instrument van overgang van de onderneming, besluiten tot overgang op een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is, van:
a. eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door of met medewerking van een entiteit in afwikkeling; en
b. activa of passiva van een entiteit in afwikkeling.
1.
Voor de toepassing van het instrument van overgang van de onderneming besluit de Nederlandsche Bank tot overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva van de entiteit in afwikkeling met inachtneming van de voorwaarden voor overgang ingevolge artikel 39, tweede en derde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
2.
De overgang vindt plaats onder commerciële voorwaarden, die in overeenstemming zijn met de waardering ingevolge artikel 3A:17, vierde lid, artikel 3A:18, vijfde lid, of artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
1.
Indien de Nederlandsche Bank besluit tot overgang van gedeelten van de activa of passiva van een entiteit in afwikkeling, verzoekt zij de rechtbank Amsterdam binnen een redelijke termijn het faillissement van de entiteit uit te spreken.
2.
Bij de beslissing op het verzoek wordt rekening gehouden met het mogelijke belang van het voortbestaan van het overgebleven deel van de entiteit om de afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken of om aan de beginselen te voldoen, bedoeld in artikel 14 onderscheidenlijk artikel 15, eerste lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
Artikel 3a:31. Overgangsprijs
Onverminderd artikel 3A:62 komt een door de verkrijger te betalen overgangsprijs toe aan de oorspronkelijke eigenaren.
1.
De Nederlandsche Bank kan ten aanzien van eigendomsinstrumenten, activa of passiva die zijn overgegaan, besluiten tot overgang op de oorspronkelijke eigenaren, indien de verkrijger daarmee instemt.
2.
De overgang op de oorspronkelijke eigenaren vindt plaats binnen de termijn die wordt genoemd in het besluit tot overgang en voldoet aan de in dat besluit opgenomen voorwaarden.
Artikel 3a:33. Gekwalificeerde deelneming
Indien een overgang van eigendomsinstrumenten zou leiden tot verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming in een bank of beleggingsonderneming, is artikel 3A:26 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 3a:34. Rechtsopvolging verkrijger in andere lidstaat
Voor de toepassing van de artikelen 2:15, eerste lid, 2:18, eerste lid, en 2:98 wordt een verkrijger met zetel in een andere lidstaat beschouwd als de rechtsopvolger van de entiteit in afwikkeling en kan deze alle rechten blijven uitoefenen die door die entiteit werden uitgeoefend met betrekking tot de activa of passiva die zijn overgegaan.
1.
Het lidmaatschap van of het recht op toegang tot betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen, gereglementeerde markten, het beleggerscompensatiestelsel of het depositogarantiestelsel van de entiteit in afwikkeling, gaat van rechtswege over op de verkrijger.
2.
De verkrijger kan de aan het lidmaatschap verbonden rechten of het recht op toegang uitoefenen indien hij voldoet aan de daaraan verbonden voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde om te beschikken over een vereiste kredietbeoordeling door een kredietbeoordelingsbureau.
3.
De Nederlandsche Bank kan bepalen dat de verkrijger voor de duur van ten hoogste twee jaar niet hoeft te voldoen aan de voorwaarden voor lidmaatschap en toegang, bedoeld in het tweede lid. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag besluiten tot verlenging met telkens ten hoogste twee jaar.
Artikel 3a:36. Samenwerking met de verkrijger
De Nederlandsche Bank kan, indien dit noodzakelijk is voor de toepassing van het instrument van overgang van de onderneming, verlangen dat de verkrijger, de entiteit in afwikkeling en de rechtspersonen die met de entiteit een groep vormen als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, elkaar gegevens verstrekken en bijstand verlenen.
1.
De Nederlandsche Bank kan tot toepassing van het instrument van de overbruggingsinstelling, met het oog op het waarborgen van de continuïteit van kritieke functies van een entiteit in afwikkeling, besluiten tot overgang op een overbruggingsinstelling van:
a. eigendomsinstrumenten die zijn uitgegeven door of met medewerking van entiteiten in afwikkeling; of
b. activa of passiva van entiteiten in afwikkeling.
2.
Bij toepassing op een entiteit die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, is op de totale waarde van overgedragen passiva artikel 25, derde lid, van die verordening van overeenkomstige toepassing.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de oprichting en beëindiging, de taak, de financiering, de inrichting, het bestuur en de werkwijze van een overbruggingsinstelling of van een rechtspersoon die tot taak heeft het eigendom in een overbruggingsinstelling te houden.
2.
De Nederlandsche Bank kan een overbruggingsinstelling of rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid een aanwijzing geven met betrekking tot de taakuitoefening.
Artikel 3a:39. Overeenkomstige toepassingsregels
De artikelen 3A:26, 3A:29 tot en met 3A:31, 3A:32, tweede lid, 3A:34 en 3A:35 zijn van overeenkomstige toepassing op het instrument van de overbruggingsinstelling.
1.
De overbruggingsinstelling beschikt, voor zover nodig voor de uitoefening van haar werkzaamheden, van rechtswege over een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:11 of 2:96.
2.
Op verzoek van de Nederlandsche Bank kan de Europese Centrale Bank onderscheidenlijk de Autoriteit Financiële Markten, met het oog op de verwezenlijking van een of meer van de in artikel 14 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme bedoelde afwikkelingsdoelstellingen, tijdelijk ontheffing verlenen van een of meer van de vereisten, bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 2:99, eerste lid.
1.
De Nederlandsche Bank kan, tot toepassing van het instrument van afsplitsing van activa of passiva, besluiten tot overgang van activa of passiva van een entiteit in afwikkeling of van een overbruggingsinstelling op een of meer entiteiten voor activa- en passivabeheer.
2.
De Nederlandsche Bank past het instrument van afsplitsing van activa of passiva uitsluitend tezamen met een ander afwikkelingsinstrument toe, en indien:
a. de situatie op de specifieke markt voor de desbetreffende activa of passiva zodanig is dat vereffening van die activa in een noodregeling of bij faillissement nadelige gevolgen voor de financiële markten kan hebben;
b. de overgang van activa of passiva noodzakelijk is voor het goede functioneren van de entiteit in afwikkeling of de overbruggingsinstelling; of
c. de overgang van activa of passiva noodzakelijk is om de opbrengst bij vereffening te maximaliseren.
3.
De entiteit voor activa- en passivabeheer beheert de activa of passiva die op haar zijn overgegaan met het doel de waarde van de activa bij de uiteindelijke verkoop of liquidatie te maximaliseren.
1.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de oprichting en beëindiging, de taak, de financiering, de inrichting, het bestuur en de werkwijze van een entiteit voor activa- en passivabeheer of van een rechtspersoon die tot taak heeft het eigendom in een entiteit voor activa- en passivabeheer te houden.
2.
De Nederlandsche Bank kan een entiteit voor activa- en passivabeheer of rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid een aanwijzing geven met betrekking tot de taakuitoefening.
Artikel 3a:43. Overeenkomstige toepassingsregels
De artikelen 3A:29, 3A:31 en 3A:32, tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing op het instrument van afsplitsing van activa of passiva.
1.
De Nederlandsche Bank kan tot toepassing van het instrument van bail-in het bedrag van in aanmerking komende passiva van een entiteit in afwikkeling verminderen of geheel of gedeeltelijk omzetten in rechten op nieuw uit te geven kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten.
2.
De Nederlandse Bank kan het instrument van bail-in tevens toepassen op in aanmerking komende passiva als bedoeld in het eerste lid, die zijn overgegaan op een overbrugginginstelling, een entiteit voor activa- en passivabeheer onderscheidenlijk door toepassing van het instrument van overgang van de onderneming, op een verkrijger die geen overbruggingsinstelling is.
3.
De Nederlandsche Bank oefent de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en het tweede lid, uit overeenkomstig het bepaalde ingevolge de artikelen 49 en 50 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
4.
Bij de toepassing op een entiteit die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, is artikel 27, eerste tot en met vijfde en twaalfde tot en met vijftiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme van overeenkomstige toepassing. Op de waardering van de activa en passiva is artikel 20, eerste tot en met vijftiende lid, van die verordening van overeenkomstige toepassing.
5.
De Nederlandsche Bank oefent de in het eerste en tweede lid omschreven bevoegdheden uit met inachtneming van het in artikel 44, twaalfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen bepaalde over de voorafgaande betrokkenheid van de Europese Commissie.
6.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1.
De Nederlandsche Bank kan voorschrijven dat een entiteit kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten uitgeeft aan de houders van de rechten, verkregen ingevolge de toepassing van artikel 3A:44, eerste lid, dan wel medewerking verleent aan de uitgifte daarvan. De Nederlandsche Bank kan aan de uitoefening van die rechten een termijn verbinden. Bij de uitgifte kunnen geen andere rechten worden uitgeoefend dan de rechten, bedoeld in artikel 3A:44, eerste lid.
2.
Bij de uitgifte ingevolge het eerste lid zijn de voorwaarden, bedoeld in artikel 60, derde lid, onderdelen a tot en met d, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen van overeenkomstige toepassing.
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Artikel 3a:46. Overeenkomstige toepassingsregels
De artikelen 3A:23 tot en met 3A:26 zijn van overeenkomstige toepassing op het instrument van bail-in.
1.
Na toepassing van het instrument van bail-in ingevolge artikel 27, eerste lid, onder a, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, legt een entiteit binnen een maand een bedrijfssaneringsplan voor aan de Nederlandsche Bank.
2.
Het bedrijfssaneringsplan voldoet aan het bepaalde ingevolge artikel 52, vierde tot en met zesde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen.
3.
Indien het instrument van bail-in, bedoeld in het eerste lid, wordt toegepast op twee of meer entiteiten die onderdeel uitmaken van dezelfde groep en de EU-moederinstelling van die groep heeft haar zetel in Nederland, legt deze een bedrijfssaneringsplan voor aan de Nederlandsche Bank en heeft het plan betrekking op alle entiteiten in de groep. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
Het derde lid is van overeenkomstige toepassing indien het instrument van bail-in door een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat wordt toegepast op een of meer entiteiten met zetel in een andere lidstaat, die onderdeel uitmaken van dezelfde groep en de EU-moederinstelling van die groep haar zetel heeft in Nederland.
5.
De Nederlandsche Bank kan in buitengewone omstandigheden en indien dit nodig is voor het bereiken van de afwikkelingsdoelstellingen, bedoeld in artikel 14 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, de termijn, bedoeld in het eerste lid, verlengen met ten hoogste een maand.
1.
De Nederlandsche Bank stelt de entiteit in afwikkeling binnen een maand in kennis van de beoordeling van het bedrijfssaneringsplan, onverminderd artikel 27, zestiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.
2.
De Nederlandsche Bank keurt het bedrijfssaneringsplan goed indien de uitvoering van het bedrijfssaneringsplan de levensvatbaarheid van de entiteit op lange termijn zal herstellen.
3.
Indien de Nederlandsche Bank het bedrijfssaneringplan niet goedkeurt, eist zij dat het plan wordt gewijzigd. De entiteit legt binnen twee weken een gewijzigd bedrijfssaneringsplan ter goedkeuring voor.
4.
De Nederlandsche Bank stelt de entiteit binnen een week in kennis of zij het gewijzigde plan goedkeurt, of dat er verdere wijzigingen zijn vereist.
5.
Indien het bedrijfssaneringsplan is goedgekeurd, voert de entiteit het plan uit en stelt de entiteit ten minste elke zes maanden de Nederlandsche Bank in kennis over de uitvoering.
6.
De Nederlandsche Bank kan de entiteit verzoeken het bedrijfssaneringsplan te wijzigen en ter goedkeuring voor te leggen. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank kan een bijzondere bestuurder bij een entiteit in afwikkeling aanstellen of de zeggenschap over een entiteit in afwikkeling overnemen.
2.
De bijzondere bestuurder onderscheidenlijk de Nederlandsche Bank treedt in de rechten en bevoegdheden van de organen van de entiteit in afwikkeling en haar aandeelhouders of leden. De bijzondere bestuurder kan afwijken van uit wettelijke voorschriften of statutaire bepalingen voortvloeiende verplichtingen van het bestuur.
3.
De artikelen 1:76, vijfde, zesde en achtste lid en 1:76a, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
4.
Tegen een besluit van een bijzondere bestuurder kan administratief beroep worden ingesteld bij De Nederlandsche Bank.
1.
De Nederlandsche Bank kan, indien dit noodzakelijk is voor de toepassing van de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten, bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, of de toepassing van het instrument van bail-in, bij besluit de rechtsvorm van de betrokken entiteit omzetten.
2.
Artikel 3A:23 is van overeenkomstige toepassing.
1.
De Nederlandsche Bank kan een overeenkomst waarbij de entiteit in afwikkeling partij is, beëindigen of wijzigen, alsmede de verkrijger in de plaats stellen van de entiteit in afwikkeling als partij bij een overeenkomst.
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder overeenkomst mede verstaan: activa als bedoeld in artikel 63, eerste lid, onderdeel j, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, met uitzondering van door zekerheid gedekte passiva als bedoeld in artikel 44, tweede lid, van die richtlijn.
3.
De Nederlandsche Bank kan bij de toepassing van een afwikkelingsmaatregel bepalen dat eigendomsinstrumenten, activa of passiva vrij van enige bezwaring of aansprakelijkheid overgaan.
1.
De Nederlandsche Bank kan een betalingsverplichting of leveringsverplichting ingevolge een overeenkomst waarbij een entiteit in afwikkeling partij is, opschorten vanaf het tijdstip van de bekendmaking van het besluit tot opschorting tot 00.00 uur Nederlandse tijd aan het einde van de werkdag volgend op die bekendmaking.
2.
Indien een voor de entiteit in afwikkeling op grond van een overeenkomst geldende betalingsverplichting of leveringsverplichting overeenkomstig het eerste lid wordt opgeschort, worden ook de ingevolge die overeenkomst voor de wederpartij van de entiteit in afwikkeling geldende betalingsverplichtingen en leveringsverplichtingen voor dezelfde periode opgeschort.
3.
Indien tijdens de periode van opschorting uitvoering moet worden gegeven aan een betalingsverplichting of leveringsverplichting, is de betaling of levering onmiddellijk na het verstrijken van die periode opeisbaar.
4.
Het eerste lid is niet van toepassing op betalingsverplichtingen of leveringsverplichtingen:
a. ingevolge een overeenkomst op grond waarvan een depositohouder een in aanmerking komend deposito als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel 4, van de richtlijn depositogarantiestelsels, houdt bij een bank;
b. die reeds hebben geleid tot een aan een systeem of systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q, van de Faillissementswet, een aan een centrale tegenpartij of een centrale bank gegeven overboekingsopdracht, opdracht tot verrekening of enige uit een dergelijke opdracht voortvloeiende betaling, levering, verrekening of andere rechtshandeling die benodigd is om de opdracht volledig uit te voeren, of tot rechten en verplichtingen die voor de entiteit in afwikkeling als deelnemer ingevolge of in verband met zijn deelname aan het systeem zijn ontstaan;
c. ingevolge een overeenkomst op grond waarvan personen in verband met de verrichting van een beleggingsdienst, of een dienst als vermeld in bijlage I, deel B, onder 1, van de richtlijn markten voor financiële instrumenten, geld of financiële instrumenten aan een bank of beleggingsinstelling hebben toevertrouwd, voor zover deze verplichtingen worden gegarandeerd door een beleggerscompensatiestelsel.
1.
De Nederlandsche Bank kan de bevoegdheden van schuldeisers van de entiteit in afwikkeling tot verhaal op aan de entiteit in afwikkeling toebehorende goederen, of tot opeising van goederen die zich in de macht van de entiteit in afwikkeling of een derde bevinden, beperken tot 00.00 uur Nederlandse tijd aan het einde van de werkdag volgend op de bekendmaking van het besluit daartoe.
2.
De Nederlandsche Bank oefent de in het eerste lid bedoelde bevoegdheid niet uit met betrekking tot een zekerheidsrecht dat is gevestigd ten behoeve van een systeem of systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q, van de Faillissementswet, centrale tegenpartijen en centrale banken, in verband met activa die de entiteit in afwikkeling bij wijze van margestorting heeft toegezegd of geleverd.
1.
De Nederlandsche Bank kan de aan een derde toebehorende bevoegdheid tot beëindiging van een overeenkomst met de entiteit in afwikkeling opschorten, voor zover die entiteit voortgaat met het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de bedingen in de overeenkomst die de kern van de prestaties betreffen, alsmede met het verschaffen van zekerheden.
2.
De Nederlandsche Bank kan besluiten tot opschorting van een aan een derde toebehorende bevoegdheid tot beëindiging van een overeenkomst met een dochteronderneming van de entiteit in afwikkeling indien:
a. de verplichtingen op grond van de overeenkomst door de entiteit in afwikkeling worden gegarandeerd of anderszins gewaarborgd;
b. de beëindigingsbevoegdheden op grond van de overeenkomst uitsluitend zijn gebaseerd op de insolvabiliteit of financiële positie van de entiteit in afwikkeling; en
c. met betrekking tot de entiteit in afwikkeling een besluit is of kan worden genomen tot overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva en:
i. alle activa of passiva van de dochteronderneming in verband met die overeenkomst aan de verkrijger zijn of kunnen overgaan en door hem zijn of kunnen worden verkregen; of
ii. de Nederlandsche Bank op een andere wijze passende bescherming biedt voor dergelijke verplichtingen.
3.
De opschorting, bedoeld in het eerste en tweede lid, werkt vanaf het tijdstip van de bekendmaking van het besluit tot 00.00 uur Nederlandse tijd aan het einde van de werkdag volgend op de bekendmaking onderscheidenlijk de tijd van de lidstaat waar de dochteronderneming is gevestigd.
4.
De opschorting werkt niet ten aanzien van een systeem of systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q, van de Faillissementswet, centrale tegenpartijen en centrale banken.
5.
Na het verstrijken van de opschortingstermijn, bedoeld in het derde lid, mogen de bevoegdheden tot beëindiging overeenkomstig de voorwaarden van die overeenkomst als volgt worden uitgeoefend:
a. indien de onder de overeenkomst vallende rechten en verplichtingen op een andere entiteit zijn overgegaan, kan een wederpartij de beëindigingsbevoegdheden slechts dan uitoefenen indien zich aan de zijde van de verkrijger een afdwingingsgrond blijft voordoen of zich later voordoet;
b. indien de onder de overeenkomst vallende rechten en verplichtingen niet vallen onder de toepassing van een afwikkelingsinstrument, kan een wederpartij de beëindigingsbevoegdheden uitoefenen.
Artikel 3a:55. Niet-nakoming overeenkomst
Een opschorting of beperking uit hoofde van de artikelen 3A:52 tot en met 3A:54 wordt niet beschouwd als het niet nakomen van een overeenkomst.
Artikel 3a:56. Ingrijpen in handel in financiële instrumenten
Op verzoek van de Nederlandsche Bank past de Autoriteit Financiële Markten haar bevoegdheden op grond van de artikelen 4:4b of 5:32h toe om:
a. de handel door of met medewerking van de entiteit in afwikkeling uitgegeven financiële instrumenten op te doen opschorten of onderbreken; of
b. die financiële instrumenten van de handel te doen uitsluiten.
Artikel 3a:57. Uitsluiting contractuele voorwaarden
Artikel 1:76b is van overeenkomstige toepassing op de uitoefening van een bevoegdheid op grond van dit hoofdstuk of de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, een besluit van een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat of een derde land, dat erkend is ingevolge de artikelen 3A:4 onderscheidenlijk 3A:5, of een gebeurtenis die daarmee rechtstreeks verband houdt.
Artikel 3a:58. Uitsluiting vernietigbaarheid
Rechtshandelingen in verband met de overgang van eigendomsinstrumenten, activa of passiva ingevolge de toepassing van een afwikkelingsmaatregel, zijn niet vernietigbaar op grond van artikel 45 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of de artikelen 42 en 47 van de Faillissementswet.
1.
De volgende besluiten laten de regels en de werking van een systeem of systeemexploitant als bedoeld in artikel 212a, onderdeel b, onderscheidenlijk onderdeel q, van de Faillissementswet, onverlet:
a. een besluit tot overgang van een gedeelte van de activa of passiva van een entiteit in afwikkeling, een overbruggingsinstelling of entiteit voor activa- en passivabeheer; of
b. een besluit op grond van artikel 3A:51, eerste lid, om een overeenkomst waarvan een van de partijen de entiteit in afwikkeling is, te beëindigen of wijzigen, dan wel om de ontvanger in de plaats te stellen van de entiteit in afwikkeling als partij bij een overeenkomst.
2.
Een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, laat een overboekingopdracht onverlet, voor zover de uitvoering van dat besluit onverenigbaar zou zijn met het bepaalde in artikel 5 van richtlijn 98/26/EG van het Europees parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PbEG 1998, L 166). Evenmin kan daarbij de afdwingbaarheid worden gewijzigd of teniet worden gedaan van een overboekingopdracht of verrekening overeenkomstig de artikelen 3 en 5 van die richtlijn, van het gebruik van middelen, effecten of kredietfaciliteiten overeenkomstig artikel 4 van die richtlijn of van de bescherming van zakelijke zekerheden overeenkomstig artikel 9 van die richtlijn.
Artikel 3a:60. Bescherming rechten uit overeenkomst
De rechten die voortvloeien uit financiëlezekerheidsovereenkomsten, gedekte obligaties, gestructureerde financieringsregelingen, salderingsovereenkomsten, verrekeningsovereenkomsten en zekerheidsregelingen, worden niet aangetast door besluiten als bedoeld in artikel 3A:59, eerste lid, onderdelen a en b.
1.
Indien de Nederlandsche Bank een besluit neemt tot overgang van activa of passiva of een besluit als bedoeld in artikel 3A:59, eerste lid, onderdeel b, strekt dat besluit ten aanzien van een financiëlezekerheidsovereenkomst, salderingsovereenkomst, verrekeningsovereenkomst, of een overeenkomst die met een dergelijke overeenkomst is verbonden, niet tot:
a. overgang van slechts een gedeelte van de activa of passiva die onder de overeenkomst vallen;
b. wijziging of beëindiging van rechten of verplichtingen die worden beschermd door de overeenkomst; of
c. het in de plaats stellen van de verkrijger als partij bij de overeenkomst.
2.
Indien de Nederlandsche Bank een besluit neemt als bedoeld in het eerste lid, strekt dat besluit ten aanzien van een zekerheidsregeling, of de activa of passiva die onder een zekerheidsregeling vallen, niet tot:
a. overgang van activa waarmee de verplichting is gedekt, tenzij ook wordt besloten tot overgang van de verplichting en het voordeel van de zekerheid;
b. overgang van een gedekte verplichting, tenzij ook wordt besloten tot overgang van het voordeel van de zekerheid;
c. overgang van het voordeel van de zekerheid, tenzij ook wordt besloten tot overgang van de gedekte verplichting; of
d. wijziging of beëindiging van de zekerheidsregeling, indien door die wijziging de verplichtingen niet langer zouden worden gedekt.
3.
Indien de Nederlandsche Bank een besluit neemt als bedoeld in het eerste lid, strekt dat besluit tot de gezamenlijke overgang van de activa of passiva die een gestructureerde financieringsregeling of een onderdeel daarvan vormen, of gedekte obligaties.
4.
Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid worden onder activa of passiva mede begrepen transacties, tegen de entiteit in afwikkeling uit te oefenen nevenrechten, alsmede in verband met de overeenkomst gevestigde rechten tot zekerheid op aan de entiteit in afwikkeling of derden toebehorende activa, andere rechten tot zekerheid en voorrechten op die activa.
5.
In afwijking van het eerste, tweede en derde lid, kan de Nederlandsche Bank, indien nodig om de beschikbaarheid van gegarandeerde deposito’s die vallen onder een overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, aanhef, een zekerheidsregeling, een gestructureerde financieringsregeling of een onderdeel daarvan, of gedekte obligaties, zeker te stellen, besluiten tot:
a. overgang van gegarandeerde deposito’s zonder te besluiten tot overgang van andere activa of passiva die onder dezelfde overeenkomst of regeling vallen; of
b. overgang, wijziging of beëindiging van activa of passiva, zonder te besluiten tot overgang van gegarandeerde deposito’s die onder dezelfde overeenkomst of regeling vallen.
6.
Een overgang, beëindiging of wijziging in strijd met het eerste, tweede of derde lid, is niet nietig of vernietigbaar.
1.
De Nederlandsche Bank kan kosten die in verband met het nemen van een afwikkelingsmaatregel zijn gemaakt:
a. in mindering brengen op de vergoedingen die een verkrijger voor eigendomsinstrumenten, activa of passiva aan de oorspronkelijke eigenaren betaalt;
b. verhalen op de entiteit in afwikkeling; of
c. verhalen op de opbrengsten die voortvloeien uit de beëindiging van het functioneren van een overbruggingsinstelling of een entiteit voor activa- en passivabeheer.
2.
Indien de Nederlandsche Bank de kosten verhaalt overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b of c, is haar vordering op gelijke wijze bevoorrecht als de vorderingen, bedoeld in artikel 288 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
3.
Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op kosten die door een verkrijger in verband met een vermindering of omzetting als bedoeld in artikel 3A:21, eerste lid, of een overgang als bedoeld in de artikelen 3A:28, 3A:37 en 3A:41, eerste lid, zijn gemaakt met betrekking tot bepaalde eigendomsinstrumenten, activa of passiva, in verband met het feit dat die zich bevinden in een staat die geen lidstaat is of worden beheerst door het recht van een staat die geen lidstaat is.
Artikel 3a:63. Verwerking persoonsgegevens
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over het in het belang van de afwikkeling verwerken van persoonsgegevens. Bij die maatregel kan worden bepaald dat bij de verwerking van persoonsgegevens het burgerservicenummer kan worden gebruikt.
1.
In afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit van de Nederlandsche Bank op grond van de artikelen 3A:17 tot en met 3A:19 of 16, 18 en 21 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, tien dagen.
2.
In afwijking van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht, is het beroep niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.
3.
Na afloop van de termijn voor het instellen van beroep kunnen geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
4.
In afwijking van artikel 8:41, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, bedraagt de termijn binnen welke de bijschrijving of storting van het verschuldigde griffierecht dient plaats te vinden, twee weken.
5.
De bestuursrechter behandelt de zaak op versnelde wijze overeenkomstig artikel 8:52, tweede lid, onderdelen b tot en met f, en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Afdeling 8.2.4 van die wet blijft buiten toepassing.
6.
De bestuursrechter doet uitspraak uiterlijk op de veertiende dag nadat het beroepschrift is ontvangen. Indien met toepassing van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht twee of meer zaken gevoegd worden behandeld, doet de bestuursrechter uitspraak uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het laatst ontvangen beroepschrift.
Artikel 3a:65. Rechtsvermoeden
Bij de beoordeling van een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, met betrekking tot een besluit ingevolge dit hoofdstuk, met uitzondering van afdeling 3A.2.2, gaat de voorzieningenrechter uit van het rechtsvermoeden dat opschorting van de uitvoering van het besluit tegen het algemeen belang indruist.
Artikel 3a:66. Instandlating rechtsgevolgen
De bestuursrechter geeft, indien een beroep tegen een besluit ingevolge dit hoofdstuk, met uitzondering van afdeling 3A.2.2, gegrond wordt verklaard, toepassing aan artikel 8:72, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de belangen van te goeder trouw handelende derden die ingevolge het besluit andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling hebben verkregen.
Artikel 3a:67. Toepasselijk recht
De gronden waarop wordt opgekomen tegen de toepassing van een met een afwikkelingsmaatregel overeenkomend besluit van een afwikkelingsautoriteit van een andere lidstaat worden beheerst door het recht van de lidstaat van de afwikkelingsautoriteit die de afwikkelingsmaatregel heeft genomen.
1.
Er is een afwikkelingsfonds dat tot taak heeft het beheer van financiële middelen voor de financiering van afwikkelingsmaatregelen ten aanzien van:
a. entiteiten die niet vallen onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme;
b. bijkantoren van banken of beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is.
2.
Het afwikkelingsfonds bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Amsterdam.
3.
Het afwikkelingsfonds wordt vertegenwoordigd door een bestuur dat bestaat uit drie leden, waaronder de voorzitter. Benoeming, schorsing en ontslag van de leden geschiedt door de Nederlandsche Bank.
4.
De Nederlandsche Bank ondersteunt het afwikkelingsfonds bij de uitoefening van zijn taak en verschaft de voor die taakuitoefening benodigde financiële middelen.
5.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de taakuitoefening van het afwikkelingsfonds, het bestuur van het fonds en de verantwoording door het fonds.
1.
De Nederlandsche Bank besluit over de aanwending van financiële middelen van het afwikkelingsfonds.
2.
De financiële middelen kunnen worden aangewend voor de volgende doeleinden:
a. het uitvoeren van de maatregelen, bedoeld in artikel 101 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen; of
b. het bijdragen aan de financiering van een groepsafwikkeling, waaronder het garanderen van leningen die zijn aangegaan door groepsfinancieringsregelingen overeenkomstig artikel 107, zevende lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen aangegane leningen.
3.
De Nederlandsche Bank kan besluiten dat de financiële middelen tevens worden gebruikt om bij toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming de in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde maatregelen te nemen met betrekking tot de verkrijger.
4.
De financiële middelen worden niet gebruikt om rechtstreeks de verliezen van een entiteit op te vangen of om een entiteit te herkapitaliseren.
1.
Indien, onder overeenkomstige toepassing van artikel 27, vijfde lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, in aanmerking komende passiva van de toepassing van het instrument van bail-in worden uitgesloten, kunnen, in afwijking van artikel 3A:69, vierde lid, de middelen uit het afwikkelingsfonds worden aangewend voor de afwikkeling.
2.
Artikel 27, zesde tot en met tiende lid, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme is van overeenkomstige toepassing.
1.
Ten behoeve van het afwikkelingsfonds kunnen ten minste eenmaal per jaar bijdragen worden geheven van:
a. beleggingsondernemingen die niet vallen onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme;
b. banken met zetel in een staat die geen lidstaat is en hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor; en
c. beleggingsondernemingen met zetel in een staat die geen lidstaat is en hun bedrijf uitoefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.
2.
De Nederlandsche Bank stelt de hoogten van de in het eerste lid bedoelde bijdragen vast, die worden voldaan binnen een door de Nederlandsche Bank vastgestelde termijn.
3.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1.
Indien binnen het afwikkelingsfonds de beschikbare financiële middelen ontoereikend zijn, kunnen ter verkrijging van de benodigde financiële middelen buitengewone bijdragen worden geheven. Artikel 3A:71 is van overeenkomstige toepassing.
2.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
Artikel 3a:73. Opbrengsten afwikkeling
De opbrengsten van de toepassing van een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van een entiteit of bijkantoor als bedoeld in artikel 3A:68, eerste lid, komen, onverminderd de artikelen 3A:31, 3A:39, 3A:43 en 3A:62, toe aan het afwikkelingsfonds.
1.
Het afwikkelingsfonds kan, indien de financiële middelen van het afwikkelingsfonds ontoereikend zijn en de buitengewone bijdragen, bedoeld in artikel 3A:72, niet onmiddellijk beschikbaar zijn of niet volstaan:
a. overeenkomsten aangaan tot het verkrijgen van financiële middelen van derden; of,
b. met inachtneming van artikel 106, vierde en vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, een overeenkomst aangaan tot het verkrijgen van een lening bij financieringsregelingen als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van die richtlijn, in andere lidstaten.
2.
Het afwikkelingsfonds kan, met inachtneming van artikel 106, vierde en vijfde lid, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, een overeenkomst aangaan tot het uitlenen van financiële middelen uit het afwikkelingsfonds aan financieringsregelingen als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van die richtlijn in andere lidstaten.
3.
Het afwikkelingsfonds gaat een overeenkomst als bedoeld in het tweede lid aan in overeenstemming met Onze Minister.
4.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid.
1.
Bij de afwikkeling van een groep die niet valt onder de werking van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en waarvan een entiteit met zetel in Nederland deel uitmaakt, draagt het afwikkelingsfonds bij aan de financiering van de groepsafwikkeling.
2.
Indien de Nederlandsche Bank groepsafwikkelingsautoriteit is, stelt zij, voor de toepassing van het eerste lid, met inachtneming van artikel 107 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen een groepsfinancieringsplan op. Artikel 3A:9, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
3.
Indien de Nederlandsche Bank groepsafwikkelingsautoriteit is, wijst zij opbrengsten van de groepsafwikkeling toe aan financieringsregelingen als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van die richtlijn in andere lidstaten en aan het afwikkelingsfonds naar rato van hun bijdragen aan de financiering van de afwikkeling.
4.
Het afwikkelingsfonds kan ten behoeve van de financiering van de afwikkeling van een groep als bedoeld in het eerste lid overeenkomsten aangaan tot het verkrijgen van financiële middelen van derden.
5.
Het afwikkelingsfonds kan een garantie afgeven met betrekking tot leningen aangegaan door een groepsfinancieringsregeling waaraan uit het afwikkelingsfonds wordt bijgedragen.
1.
De Nederlandsche Bank int, ter uitvoering van de artikelen 67, 70 en 71 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, de door de Afwikkelingsraad vastgestelde bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds, bedoeld in artikel 67 van die verordening, van entiteiten met zetel in Nederland.
2.
Titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
Inhoudsopgave
+ 1. Algemeen deel
+ 2. Deel Markttoegang Financiële Ondernemingen
- 3. Deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen
- 3a. Deel Bijzondere maatregelen en voorzieningen betreffende financiële ondernemingen
+ 4. Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen
+ 5. Deel Gedragstoezicht financiële markten
+ 6. Deel bijzondere maatregelen betreffende de stabiliteit van het financiële stelsel
+ 7. Deel Slotbepalingen
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht