1.
De Nederlandsche Bank stelt, gehoord de vertrouwenscommissie, het einde van de toepassing van de opvang vast.
2.
De Nederlandsche Bank deelt het einde van de toepassing van de opvang mede aan de levensverzekeraar en de opvanginstelling.
3.
Indien na beëindiging van de toepassing van de opvang, waarbij een portefeuilleoverdracht heeft plaatsgevonden, bij de opvanginstelling een batig saldo resteert, keert de opvanginstelling dit uit aan de levensverzekeraar ten behoeve waarvan de opvang is toegepast.
4.
De opvanginstelling trekt na beëindiging van de toepassing van de opvang in elk geval de aandelen in die niet het minimumkapitaal, bedoeld in artikel 67, tweede lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vertegenwoordigen. De aandeelhouders werken hieraan mee.
Inhoudsopgave
+ 1. Algemeen deel
+ 2. Deel Markttoegang Financiële Ondernemingen
- 3. Deel Prudentieel Toezicht Financiële Ondernemingen
+ 3a. Deel Bijzondere maatregelen en voorzieningen betreffende financiële ondernemingen
+ 4. Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen
+ 5. Deel Gedragstoezicht financiële markten
+ 6. Deel bijzondere maatregelen betreffende de stabiliteit van het financiële stelsel
+ 7. Deel Slotbepalingen
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht