1.
In geval van overlijden van de Gouverneur worden aan de weduwe of weduwnaar, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, uitgekeerd:
a.
een bedrag gelijk aan de wedde, bedoeld in
artikel 2, over een tijdvak van drie maanden;
2.
Bij ontstentenis van een weduwe of weduwnaar geschieden de uitkeringen, bedoeld in het eerste lid, ten behoeve van de kinderen.
3.
Indien de overleden Gouverneur geen betrekkingen nalaat als genoemd in het tweede lid, dan geschiedt de uitkering van het bedrag, bedoeld in onderdeel a van het eerste lid, indien de overledene kostwinner was van ouders, andere kinderen dan bedoeld in
onderdeel e van artikel 1, broeders en zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.
4.
Indien de overleden Gouverneur geen betrekkingen als bedoeld in de vorige leden nalaat, kan het bedrag, bedoeld in onderdeel a van het eerste lid, door Onze Minister geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.