1.
Indien het orgaan waarvoor de benoeming is geschied, besluit tot niet-toelating van één of meer leden wegens de ongeldigheid van de stemming in één of meer stembureaus of provincies geeft de voorzitter daarvan onverwijld kennis aan:
a.
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, indien het betreft een verkiezing van de leden van de Tweede of Eerste Kamer;
b.
gedeputeerde staten, indien het betreft een verkiezing van de leden van de staten van een provincie;
c.
het dagelijks bestuur, indien het betreft een verkiezing van de leden van het algemeen bestuur;
d.
burgemeester en wethouders, indien het betreft een verkiezing van de leden van de gemeenteraad.