1.
Indien het in
artikel C 1, tweede lid, of in
artikel C 2 bepaalde tijdstip valt in een jaar waarin de verkiezingen van de leden van provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad worden gehouden, treden de leden van de Tweede Kamer tegelijk af op een door de Voorzitter van de Tweede Kamer te bepalen tijdstip op de donderdag in de periode van 19 tot en met 25 mei.
2.
De leden van de Tweede Kamer die zijn gekozen ter vervulling van de plaatsen van leden die op het in het eerste lid genoemde tijdstip zijn afgetreden, treden, tenzij zich opnieuw het geval als bedoeld in het eerste lid voordoet, tegelijk af op een door de Voorzitter van de Tweede Kamer te bepalen tijdstip op de eerstvolgende donderdag in de in
artikel C 1, tweede lid, bedoelde periode nadat drie jaren zijn verstreken sedert de zitting van het centraal stembureau waarin de uitslag van de verkiezing is bekendgemaakt.