Besluit van den 13den Februarij 1815, n
o . 60, omtrent de vereischten en voorregten van den Adelstand binnen de Vereenigde Nederlanden
Wij Willem, bij de gratie Gods, Prinse van Oranje-Nassau, Souverein vorst der Vereenigde Nederlanden, enz., enz., enz.
Ten gevolge der voordragt door Ons ontvangen van den Hoogen Raad van Adel, in dato 12 October 1814, n
o . 49;
En daarop gehad hebbende het advies van den Raad van State, in dato 13 Januarij ll., n
o . 5;
Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen, zoo als bij deze bepaald wordt:
Artikel 1
Dat tot den Adelstand in de onderscheidene Provinciën gerekend zullen worden te behooren, zoo wel de genen die door Ons in de ridderschappen of edelen dier Provinciën respectivelijk benoemd en geädmitteerd zijn of verder tot op het in werking komen der reglementen, vermeld bij art. 77 der grondwet, benoemd en geädmitteerd worden zullen, benevens hunne wettige afstammelingen, als alle die genen welke bij vervolg door Ons in den Adelstand zullen worden erkend, ingelijfd of verheven, insgelijks met hunne wettige afstammelingen;
Artikel 2
Dat in alle publieke en particuliere documenten, ten aanzien der personen tot den Adelstand behoorende en voor zoo verre door Ons aan dezelve geenen anderen of meerderen titel mogt zijn toegekend of verleend, zal worden gebezigd de titulature van Jonkheer en Hoog Welgeboren ;
Artikel 3
Dat dezelve personen zullen bevoegd zijn tot het openlijk voeren en gebruiken van een erkend adelijk wapen; en
Artikel 4
Dat een edelman in de geheele Provincie, alwaar hij woonachtig is, tot de jagt is gekwalificeerd, zonder aan eenig vereischte van betaling eener zekere somme in 's lands lasten of van gegoedheid onderworpen te zijn.
’s Gravenhage, den 13den Februarij 1815
Ter ordonnantie van Zijne Koninklijke Hoogheid ,