Dit besluit is van overeenkomstige toepassing op de aanleg, het aanwezig hebben, het gebruiken of exploiteren van radio-elektrische zend- en ontvanginrichtingen door houder van een concessie als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet, met dien verstande dat overeenkomstig artikel 15, eerste lid, van de wet de houder van een concessie geen machtiging behoeft.