1.
Ieder, die enig recht heeft ten aanzien van een onroerende zaak, ten aanzien waarvan met toepassing van
artikel 6 of
7 een verplichting tot gedogen is opgelegd, kan, binnen een maand nadat de kennisgeving van het opleggen van de verplichting tot gedogen aan hem is verzonden of hij op andere wijze van het opleggen van de verplichting kennis had kunnen dragen, aan het Gerechtshof, binnen het gebied waarvan de onroerende zaak is gelegen, vernietiging verzoeken van de beslissing, waarbij die verplichting is opgelegd.
2.
Deze vernietiging kan alleen worden verzocht op grond, dat bij het opleggen der verplichting ten onrechte is geoordeeld:
a.
hetzij, dat de belangen van de rechthebbenden ten aanzien van die onroerende zaak redelijkerwijze onteigening niet vorderen;
b.
hetzij, dat in het gebruik van die zaak gerekend met de omstandigheden niet meer belemmering wordt gebracht dan redelijkerwijze voor de aanleg, de instandhouding of het gebruik van het werk nodig is.
3.
Het met redenen omklede verzoekschrift wordt in tweevoud ingediend door een advocaat. Een exemplaar van dit verzoekschrift wordt binnen een week na ontvangst door de griffier gezonden aan Onze Minister. Onze Minister kan aan het Hof een vertoogschrift overleggen, eveneens in tweevoud. Een exemplaar hiervan wordt door de griffier onverwijld gezonden aan de advocaat, die het verzoekschrift heeft ingediend.
4.
Indien hetzij in het verzoekschrift, hetzij in het vertoogschrift, hetzij in enig geschrift, binnen een week na verzending van een exemplaar van het vertoogschrift aan de advocaat, die het verzoekschrift heeft ingediend, is verzocht de zaak mondeling te mogen toelichten, of wel het Hof mondelinge toelichting nodig acht, worden degene, namens wie het verzoekschrift is ingediend, en de door Onze Minister in diens vertoogschrift aangewezen persoon tot dat einde door de griffier opgeroepen.
5.
Het Hof kan, alvorens op het verzoekschrift te beschikken, zich door een of meer deskundigen doen voorlichten; het kan mede een plaatsopneming doen geschieden door een of meer zijner leden, vergezeld van de griffier. De vergoeding voor reis- en verblijfkosten der deskundigen en hun vacatiƫn worden door de voorzitter vastgesteld op de voet van het tarief voor justitiekosten en salarissen in burgerlijke zaken. Deze kosten, alsmede die, welke de gerechtelijke plaatsopneming medebrengt, worden door de griffier bij voorschot voldaan. De griffier verhaalt de kosten bij vernietiging van de beslissing, waarbij een verplichting tot gedogen werd opgelegd, op Onze Minister en bij bevestiging van diens beslissing op degene, namens wie het verzoekschrift tot vernietiging is ingediend. De invordering geschiedt, zo nodig, op de wijze als bij de
Wet griffierechten burgerlijke zaken ten aanzien van de invordering van griffierechten is bepaald.
6.
De beschikking van het Hof wordt met redenen omkleed en in het openbaar uitgesproken. Daartegen staat generlei voorziening open.
7.
Indien de beslissing van Onze Minister door het Hof wordt vernietigd, zal, voorzoveel van de betrokken onroerende zaak gebruik is gemaakt, alles zoveel mogelijk in de vorige staat worden teruggebracht, onverminderd het recht op schadevergoeding van de rechthebbenden ten aanzien van die zaak.
8.
Indien de beslissing van Onze Minister door het Hof wordt vernietigd, omdat ten onrechte is geoordeeld, dat de belangen van de rechthebbenden ten aanzien van die onroerende zaak redelijkerwijze onteigening niet vorderen, zal de verplichting behoudens recht op schadevergoeding te gedogen gehandhaafd blijven gedurende een door het Hof te bepalen termijn, welke zodanig zal worden gesteld, dat redelijkerwijze binnen die termijn tot onteigening kan zijn overgegaan.