1.
Tijdens het onderzoek kan de voorzitter van de raad van discipline op verzoek van de rapporteur of de rapporteurs voor ten hoogste de duur van het onderzoek een voorlopige voorziening treffen indien het belang van het onderzoek dit eist.
2.
Tijdens het onderzoek kan de voorzitter van de raad van discipline op verzoek van de deken of de rapporteur of de rapporteurs een voorlopige voorziening treffen indien hij dit in verband met de toestand van de praktijk noodzakelijk acht. Deze voorziening blijft gelden totdat een beslissing als bedoeld in
artikel 60b, eerste lid, is genomen of de voorzitter van de raad de voorlopige voorziening opheft op de grond dat deze niet langer noodzakelijk is in verband met de toestand van de praktijk.
3.
Tegen een beslissing als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen de betrokken advocaat en de deken binnen veertien dagen na verzending van een afschrift van de beslissing verzet doen bij de raad van discipline.
Artikel 60c, derde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. Het verzet schorst niet de werking van de beslissing waartegen het is gericht.