1.
De raad van discipline kan, al dan niet nadat een onderzoek overeenkomstig de
artikelen 60c tot en met 60g heeft plaatsgevonden, op verzoek van de deken van de orde waartoe de advocaat behoort een advocaat die tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen, voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk schorsen dan wel een of meer voorzieningen met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat treffen die hij geboden acht. De raad van discipline kan tegelijkertijd met het opleggen van een schorsing een voorziening treffen. Hij beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de deken van de orde waartoe de advocaat behoort en de betrokken advocaat.