1.
Op verzoek van de deken van de orde waartoe de advocaat behoort, kan de raad van discipline de advocaat jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door
artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad, met onmiddellijke ingang schorsen in de uitoefening van de praktijk of een voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat treffen, indien het door artikel 46 beschermde belang dit vergt. Hij beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de advocaat en de deken van de orde waartoe de advocaat behoort.