2.
De leden-advocaten en plaatsvervangende leden-advocaten kunnen worden ontslagen op de gronden aangegeven in de
artikelen 46c, tweede lid,
46d, tweede lid,
46i, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c,
46j,
46l, eerste en derde lid, en
46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Daarnaast vervalt het lidmaatschap van de leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten van rechtswege indien zij hebben opgehouden advocaat te zijn.