1.
De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de leden en plaatsvervangende leden treden af met ingang van de eerstvolgende maand nadat zij de leeftijd van zeventig jaren hebben bereikt. Indien op dat tijdstip hun ambtstermijn nog niet is verstreken, kunnen zij, op eigen verzoek, in functie blijven tot het tijdstip dat de ambtstermijn is beëindigd.