1.
Bij de oplegging van de in
artikel 48, tweede lid, genoemde maatregelen kan de raad van discipline, in afwijking van
artikel 48a, eerste lid, als bijzondere voorwaarde stellen dat de betrokken advocaat geheel of gedeeltelijk de door hem veroorzaakte schade tot een door de raad vast te stellen bedrag van ten hoogste € 5.000 vergoedt binnen een door de raad te bepalen termijn, korter dan de proeftijd, en op een door de raad te bepalen wijze.
2.
Bovendien is de raad van discipline bevoegd bij de beslissing ook andere bijzondere voorwaarden, de praktijkbeoefening van de betrokken advocaat gedurende de proeftijd of een bij de beslissing te bepalen gedeelte daarvan betreffende, te stellen.