1.
Tot aan de behandeling van de klacht ter zitting kan de voorzitter van de raad van discipline besluiten dat:
a.
de raad kennelijk onbevoegd is;
b.
de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is;
c.
de klacht kennelijk ongegrond is; of
d.
de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.
2.
De beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt met redenen omkleed. Daarbij wordt gewezen op het bepaalde in het vierde lid.
4.
Artikel 46h is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de beslissing in het eerste lid.