1.
De deken van de orde in het arrondissement is belast met het toezicht op de naleving door advocaten die kantoor houden in dat arrondissement van het bepaalde bij of krachtens deze wet met inbegrip van toezicht op de zorg die zij als advocaten behoren te betrachten ten opzichte van degenen wiens belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, inbreuken op verordeningen van de Nederlandse orde van advocaten en enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.
2.
De deken is voorts belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme .
3.
Ten behoeve van het houden van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, zijn de advocaat, zijn medewerkers en personeel, alsmede andere personen die bij de beroepsuitoefening betrokken zijn, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 11a. In dat geval geldt voor de deken alsmede voor de door hem ten behoeve van de uitoefening van het toezicht ingeschakelde medewerkers, personeel en andere personen een geheimhoudingsplicht, gelijk aan die bedoeld in artikel 11a.
Artikel 45b
De deken van de algemene raad kan aan de deken van de orde in het arrondissement, gehoord de overige leden van het college van toezicht, aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 45a.
1.
Het hof van discipline schorst op verzoek van het college van toezicht een deken in de taakuitoefening ingevolge de artikelen 45a, eerste of tweede lid, en 46c, indien en voor zolang:
a. hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;
b. hij bij nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft; of
c. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld.
2.
Het hof van discipline kan op verzoek van het college een deken schorsen in de taakuitoefening ingevolge de artikelen 45a, eerste of tweede lid, en 46c, indien:
a. tegen hem een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van een misdrijf is ingesteld; of
b. er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag zouden kunnen leiden.
3.
Het hof van discipline beëindigt desgevraagd of ambtshalve een schorsing als bedoeld in het eerste of tweede lid, wanneer de grond hiervoor is vervallen.
4.
Het hof van discipline ontheft op verzoek van het college een deken van de taakuitoefening ingevolge de artikelen 45a, eerste of tweede lid, en 46c, indien:
a. de deken bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft; of
b. de deken bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld.
5.
Tegen een beslissing van het hof van discipline op grond van dit artikel kan door een belanghebbende overeenkomstig artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
6.
Ingeval het hof van discipline toepassing geeft aan het eerste tot en met vierde lid, wordt de taakuitoefening ingevolge de artikelen 45a, eerste en tweede lid, en 46c waargenomen door het in artikel 23, eerste lid, bedoelde lid van de raad van de orde in het arrondissement.
1.
Het college van toezicht kan de jaarlijkse vergadering van de orde, bedoeld in artikel 22, tweede lid, schriftelijk verzoeken de deken van de orde in het arrondissement te ontslaan en in zijn plaats een andere deken te kiezen, wegens tekortschieten in de taakuitoefening ingevolge de artikelen 45a, eerste of tweede lid, of 46c, wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de functie dan wel andere zwaarwegende in de persoon van betrokkene gelegen redenen.
2.
Het in het eerste lid bedoelde verzoek wordt gericht tot het in artikel 23, eerste lid, bedoelde lid van de raad van de orde in het arrondissement. De jaarlijkse vergadering van de orde in het arrondissement komt binnen zes weken na indiening van het verzoek bijeen om op het verzoek te beslissen.
1.
Het college van toezicht stelt een jaarrekening en een begroting vast, welke de goedkeuring behoeft van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, gehoord de algemene raad.
2.
Op de beslissing omtrent de goedkeuring, bedoeld in het eerste lid, is afdeling 10.2.1 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.
3.
Bij de toepassing van het eerste lid maakt de deken geen deel uit van de algemene raad.
1.
Het college van toezicht stelt jaarlijks een werkplan vast, alsmede een verslag van werkzaamheden, waarin in ieder geval het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen jaar worden neergelegd.
2.
Het werkplan en het verslag worden toegezonden aan Onze Minister van Veiligheid en Justitie, de algemene raad, het college van afgevaardigden en de raden van de orden in de arrondissementen, en worden voorts algemeen verkrijgbaar gesteld.
1.
De deken kan voor de overtreding van het bepaalde bij of krachtens een verordening als bedoeld in de artikelen 9b, zesde lid, 9c, tweede lid, en 28, tweede lid, onderdelen a tot en met d, een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom opleggen.
2.
De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste een bedrag van de geldboete van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3.
Een bestuurlijke boete wordt niet opgelegd indien tegen de advocaat jegens dezelfde gedraging een klacht is ingediend op grond van artikel 46c.
4.
Het bedrag van de opgelegde bestuurlijke boete en de verbeurde last onder dwangsom komt ten bate aan de Nederlandse orde van advocaten.
Artikel 45h
Het college van toezicht stelt beleidsregels vast voor de uitoefening van de taken ingevolge artikel 45a, eerste en tweede lid, en 46c.
1.
Het college van toezicht ziet toe op de werking van het toezicht, bedoeld in artikel 45a en de klachtbehandeling door de deken ingevolge artikel 46c.
2.
De deken van de orde in het arrondissement verstrekt aan het college alle informatie die deze redelijkerwijs nodig heeft voor de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde taak.
Artikel 46
De advocaten zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten ten opzichte van degenen wier belangen zij als zodanig behartigen of behoren te behartigen, ter zake van inbreuken op het bepaalde bij of krachtens deze wet en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme , de verordeningen van de Nederlandse orde en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Deze tuchtrechtspraak wordt uitgeoefend in eerste aanleg door de raden van discipline en in hoger beroep, tevens in hoogste ressort, door het hof van discipline.
1.
In het rechtsgebied van elk gerechtshof is een raad van discipline, wiens rechtsgebied samenvalt met dat van het gerechtshof en die de tuchtrechtspraak in eerste aanleg uitoefent met betrekking tot de advocaten, kantoorhoudende in dat gebied.
2.
Een raad van discipline is gevestigd in een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen plaats binnen het ressort. Een raad van discipline kan ook buiten de vestigingsplaats zitting houden.
3.
Met betrekking tot de leden-advocaten, de plaatsvervangende leden-advocaten en de griffier van de raden van discipline, voor zover deze advocaat is, wordt de tuchtrechtspraak in eerste aanleg uitgeoefend door een door de voorzitter van het hof van discipline naar aanleiding van een ingekomen klacht ambtshalve aan te wijzen andere raad van discipline. Van een zodanige verwijzing geeft de voorzitter van het hof van discipline kennis aan de aangewezen raad van discipline, aan de raad van discipline waarvan de beklaagde lid-advocaat, plaatsvervangend lid of griffier is, aan de deken van de orde in het arrondissement waar de beklaagde advocaat kantoor houdt, en aan de klager.
4.
Aanwijzing van een andere raad van discipline overeenkomstig het derde lid vindt ook plaats indien een klacht betrekking heeft op een deken binnen het rechtsgebied van een raad van discipline of afkomstig is van een lid-advocaat, een plaatsvervangend lid-advocaat of de griffier van een raad van discipline.
1.
Elke raad van discipline bestaat uit een voorzitter, ten hoogste dertien plaatsvervangende voorzitters, ten hoogste zestien leden-advocaten en ten hoogste 30 plaatsvervangende leden-advocaten. De voorzitter en plaatsvervangende voorzitters onderscheidenlijk de leden-advocaten en plaatsvervangende leden-advocaten van een raad van discipline zijn van rechtswege plaatsvervangende voorzitters onderscheidenlijk plaatsvervangende leden-advocaten van de overige raden van discipline.
2.
De voorzitter en plaatsvervangende voorzitters worden door Onze Minister van Veiligheid en Justitie voor de tijd van vier jaren benoemd uit leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast.
3.
De leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten kunnen alleen zijn advocaten die kantoor houden binnen het rechtsgebied van de betrokken raad, die langer dan vijf jaar in Nederland zijn ingeschreven.
4.
De leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten worden door het college van afgevaardigden in de in artikel 19, eerste lid, bedoelde vergadering gekozen uit voordrachten van de raden van toezicht, voor de tijd van ten hoogste vier jaren. De verkiezing geschiedt met inachtneming van het streven naar een regionaal verantwoorde samenstelling van de raden van discipline.
5.
De voorzitter en plaatsvervangend voorzitters zijn na hun aftreden eenmaal terstond herbenoembaar.
6.
Van de leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten treedt volgens een door de betrokken raad van discipline vast te stellen rooster jaarlijks een vierde deel af.
7.
De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten treden in ieder geval af met ingang van de eerstvolgende maand na die waarin zij de leeftijd van zeventig jaren hebben bereikt.
8.
Indien de zetel van voorzitter of plaatsvervangend voorzitter tussentijds vacant raakt, voorziet Onze Minister van Veiligheid en Justitie zo spoedig mogelijk in de vacature.
9.
In vacatures, die tussentijds ontstaan, voorziet het college van afgevaardigden zo spoedig mogelijk, zo nodig in een buitengewone vergadering. Het is daarbij niet aan een voordracht gebonden.
10.
Zij die benoemd zijn ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats treden af op het tijdstip, waarop degenen in wier plaats zij zijn benoemd hadden moeten aftreden.
11.
De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten blijven na het verstrijken van hun ambtstermijn in functie, totdat de door hun aftreden vacante plaats weer is vervuld. Zij blijven na hun aftreden, ook nadat in de door hen opengelaten plaatsen is voorzien, bevoegd om deel te nemen aan de verdere behandeling van en de beslissing over klachten, aan de behandeling waarvan zij voor hun aftreden reeds hebben deelgenomen.
12.
Het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap van een raad van discipline is niet verenigbaar met het lidmaatschap of het plaatsvervangend lidmaatschap van het hof van discipline, een orgaan van de Nederlandse orde van advocaten of een orgaan van de orden in de arrondissementen, uitgezonderd de jaarlijkse vergadering van de orde, bedoeld in artikel 22, tweede lid.
13.
Tussen de voorzitter, plaatsvervangende voorzitters, de leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten van een raad van discipline mag niet bestaan de verhouding van echtgenoten of geregistreerde partners, bloed- of aanverwanten tot de derde graad ingesloten, een maatschap of ander duurzaam samenwerkingsverband tot het uitoefenen van het beroep van advocaat of de verhouding van werkgever tot werknemer.
14.
Het in de artikelen 46c, tweede lid, 46d, tweede lid, 46f, 46i, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste en derde lid, 46m, 46o en 46p van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de voorzitter, plaatsvervangende voorzitters, de leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten van de raad van discipline.
15.
De leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten van de raad van discipline kunnen worden ontslagen op de gronden aangegeven in de artikelen 46c, tweede lid, 46d, tweede lid, 46i, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste en derde lid, en 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Daarnaast vervalt het lidmaatschap van de leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten van rechtswege zodra zij opgehouden hebben advocaat te zijn.
16.
De raad van discipline benoemt en ontslaat zijn griffier en voorziet in diens vervanging bij verhindering of afwezigheid.
17.
De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten, met dien verstande dat:
a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van de raad van discipline; en
b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.
1.
Klachten tegen advocaten worden schriftelijk ingediend bij de deken van de orde waartoe zij behoren. Indien de klager daarom verzoekt, is de deken hem behulpzaam bij het op schrift stellen van de klacht. Indien een ingediende klacht verduidelijking behoeft, is de deken de klager daarbij op diens verzoek behulpzaam.
2.
Indien de klager bij indiening van de klacht daarom verzoekt, brengt de deken deze onmiddellijk ter kennis van de raad van discipline, onverminderd het bepaalde in het derde lid. De deken informeert de klager hierover bij de indiening van de klacht.
3.
De deken stelt een onderzoek in naar elke bij hem ingediende klacht.
4.
De deken is bevoegd een bij hem ingediende klacht te verwijzen naar een lid van de raad van de orde in het arrondissement, ten einde haar te onderzoeken en af te handelen op de wijze als in dit artikel en de artikelen 46d en 46e omschreven.
5.
Klachten tegen een deken worden ingediend bij of terstond doorgezonden aan de voorzitter van het hof van discipline. De voorzitter verwijst de zaak naar een deken van een andere orde, ten einde haar te onderzoeken en af te handelen overeenkomstig het bepaalde in dit artikel en de artikelen 46d en 46e. Na onderzoek en afhandeling brengt de deken naar wie de zaak is verwezen de klacht ter kennis van de raad van discipline in het ressort waartoe hij behoort.
6.
De raad van de orde in het arrondissement draagt zorg voor voldoende bekendmaking in het arrondissement van de plaats en de tijd waarop de deken, of, bij zijn ontstentenis of verhindering, zijn plaatsvervanger, zitting houdt.
1.
De deken tracht steeds de klachten in der minne te schikken, tenzij deze overeenkomstig artikel 46c, tweede lid onmiddellijk aan de raad van discipline ter kennis wordt gebracht.
2.
Indien een minnelijke schikking mogelijk blijkt, wordt deze op schrift gesteld en door de klager, de advocaat tegen wie de klacht is ingediend en de deken ondertekend. Door een aldus vastgestelde minnelijke schikking vervalt de bevoegdheid van de klager om de terkennisbrenging van de klacht aan de raad van discipline te verlangen.
3.
Indien na drie maanden na de indiening van de klacht bij de deken geen minnelijke schikking is bereikt, kan de klager de deken verzoeken de klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen. Tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 45g, eerste lid, geeft de deken in dat geval toepassing aan het vierde lid. De deken brengt de klacht steeds ter kennis van de raad van discipline indien geen toepassing wordt gegeven aan artikel 45g, eerste lid, en aannemelijk is dat een minnelijke schikking niet kan worden bereikt of indien naar zijn oordeel de inhoud van de klacht een minnelijke schikking ongewenst of onmogelijk maakt. De deken informeert de klager hierover bij de indiening van de klacht.
4.
De klacht wordt door middel van een klaagschrift ingediend. De deken stelt daarvan de betrokken advocaat en de klager schriftelijk op de hoogte. Het klaagschrift kan elektronisch naar de raad van discipline worden gezonden voor zover de raad kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. De artikelen 2:14 tot en met 2:17 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «bestuursorgaan» wordt gelezen: raad van discipline.
5.
Het klaagschrift wordt gedagtekend en ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de klager;
b. de naam en het werkadres van de advocaat tegen wie de klacht zich richt, voor zover bekend bij de klager;
c. een zo duidelijk mogelijke omschrijving van de klacht en van de feiten waarop deze rust.
6.
Tegelijkertijd met het klaagschrift worden alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan de raad van discipline overgelegd.
7.
In het klaagschrift wordt vermeld of de klacht voordien is voorgelegd aan de organisatie waarbinnen de advocaat werkzaam is of aan een klachten- of geschilleninstantie waarbij de advocaat of diens organisatie is aangesloten. Indien zulks niet het geval is geweest, wordt indien mogelijk de reden daarvoor in het klaagschrift vermeld. Indien zulks wel het geval is geweest, wordt de uitkomst van de procedure vermeld, zo mogelijk met bijvoeging van de relevante stukken.
8.
Indien de deken op grond van zijn onderzoek van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond of van onvoldoende gewicht is, deelt hij dat met redenen omkleed mee aan de betrokken advocaat, de klager en de raad van discipline.
9.
De raad van discipline kan de klacht ambtshalve aanvullen.
1.
Alvorens een klacht ter kennis van de raad van discipline te brengen heft de deken van de klager een griffierecht van € 50. Het griffierecht komt ten bate van de raad van discipline.
2.
De deken wijst de klager op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer.
3.
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 46n, tweede lid, kan als onderdeel van de minnelijke schikking door partijen worden bepaald dat het door klager betaalde griffierecht wordt vergoed door de advocaat.
4.
Indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, wordt het door de klager betaalde griffierecht vergoed door de betrokken advocaat.
5.
In afwijking van het eerste lid wordt geen griffierecht geheven indien de klacht afkomstig is van de deken.
6.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan het in het eerste lid bedoelde bedrag wijzigen voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
Artikel 46f
Indien de deken buiten het geval van een klacht op de hoogte is gebracht van bezwaren tegen een advocaat, kan hij deze ter kennis van de raad van discipline brengen. Hij stelt daarvan de advocaat tegen wie de bezwaren zijn gerezen schriftelijk op de hoogte.
1.
Indien de advocaat jegens wie een klacht is ingediend of jegens wie bezwaren bestaan zich krachtens het nationale recht van een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dat uitvoering geeft aan artikel 3 van richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat, heeft laten inschrijven, stelt de raad van de orde in het arrondissement voor de aanvang van de tuchtrechtelijke procedure de bevoegde autoriteit in die lidstaat of lidstaten op de hoogte van het voornemen een tuchtrechtelijke procedure jegens de advocaat aan te vangen en verstrekt hij aan die autoriteit of autoriteiten alle dienstige inlichtingen.
2.
Indien de advocaat zich in Zwitserland heeft laten inschrijven met inachtneming van de op 21 juni 1999 tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, over het vrije verkeer van personen, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
1.
De griffier van de raad van discipline zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van het klaagschrift, de daarbij gevoegde stukken en eventuele aanvullingen daarop aan de advocaat tegen wie de klacht zich richt en de deken van de orde waartoe de betrokken advocaat behoort.
2.
Geen afschrift hoeft te worden gezonden aan de deken voor zover het klaagschrift door hem is ingediend, of indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 46i, eerste lid.
1.
Een klacht wordt door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard:
a. indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft; of
b. voor zover deze betrekking heeft op een gedraging waarvoor een boete is opgelegd als bedoeld in artikel 45g, eerste lid.
2.
Ten aanzien van een na afloop van de in het eerste lid, onder a, bedoelde termijn ingediend klaagschrift blijft niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klaagschrift een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
3.
Een klacht kan niet-ontvankelijk worden verklaard:
a. indien niet is voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de klacht, mits de klager de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een door de voorzitter van de raad van discipline te bepalen redelijke termijn; of
b. indien de klacht betrekking heeft op de hoogte van een declaratie en een geschil daarover reeds is of kan worden voorgelegd aan een klachten- of geschilleninstantie als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onder b, of waarvoor deze weg heeft open gestaan.
1.
Tegen een beslissing als bedoeld in artikel 46g, eerste lid, aanhef en onder a, kunnen de klager, de betrokken advocaat en de deken binnen dertig dagen na de dag van verzending van het afschrift van de beslissing schriftelijk gemotiveerd verzet doen bij de raad van discipline.
2.
Alvorens te beslissen op het verzet, stelt de raad van discipline de in het eerste lid bedoelde personen en instanties in de gelegenheid te worden gehoord.
3.
Het verzet wordt behandeld in een samenstelling van de raad waarvan degenen die de in het eerste lid bedoelde beslissing hebben genomen geen deel uitmaken.
4.
De beslissing op verzet is met redenen omkleed en strekt tot:
a. niet-ontvankelijkverklaring van het verzet;
b. ongegrondverklaring van het verzet; of
c. gegrondverklaring van het verzet.
5.
Indien de raad het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaart, blijft de beslissing waartegen verzet was gedaan in stand.
6.
Indien het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de beslissing waartegen verzet was gedaan en wordt de behandeling van de zaak voortgezet.
7.
Tegen de beslissing op verzet staat geen rechtsmiddel open. Van de beslissing zendt de griffier van de raad onverwijld een afschrift aan de in het eerste lid bedoelde personen en instanties.
8.
In afwijking van het zesde lid kan de raad onmiddellijk uitspraak doen op de klacht, indien het verzet gegrond is en nader onderzoek of nadere behandeling redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de klacht.
1.
Indien de klacht zich naar het oordeel van de voorzitter van de raad van discipline daartoe leent, en uit het klaagschrift blijkt dat de klacht nog niet is voorgelegd aan een instantie die bevoegd is kennis te nemen van klachten of geschillen op grond van een regeling als bedoeld in artikel 28, tweede lid, onder b, kan de voorzitter besluiten de klacht in handen te stellen van de bevoegde instantie. Hij doet hiervan schriftelijk mededeling aan de klager, de betrokken advocaat en de deken.
2.
Indien de voorzitter toepassing geeft aan het eerste lid, stelt hij de op de zaak betrekking hebbende stukken in handen van de klachten- of geschilleninstantie. De beslissing schorst de termijn, bedoeld in artikel 46g, eerste lid, onder a. Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.
1.
Tot aan de behandeling van de klacht ter zitting kan de voorzitter van de raad van discipline besluiten dat:
a. de raad kennelijk onbevoegd is;
b. de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is;
c. de klacht kennelijk ongegrond is; of
d. de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.
2.
De beslissing als bedoeld in het eerste lid wordt met redenen omkleed. Daarbij wordt gewezen op het bepaalde in het vierde lid.
3.
Van de beslissing zendt de griffier van de raad onverwijld een afschrift aan de in het artikel 46i, eerste lid, tweede volzin, bedoelde personen en instanties.
4.
Artikel 46h is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de beslissing in het eerste lid.
1.
De voorzitter van de raad van discipline kan de betrokken advocaat in de gelegenheid stellen om binnen vier weken na de dag van verzending van het afschrift van het klaagschrift overeenkomstig artikel 46fb, eerste lid, een verweerschrift in te dienen. De griffier van de raad zendt een afschrift van het verweerschrift aan de klager en de deken.
2.
Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid, kan de voorzitter de klager in de gelegenheid stellen te repliceren binnen vier weken na verzending van een afschrift van het verweerschrift. De griffier zendt een afschrift van het repliek aan de advocaat, alsmede aan de deken, voor zover deze niet de klager is.
3.
Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, stelt de voorzitter de betrokken advocaat in de gelegenheid te dupliceren binnen een termijn van vier weken na verzending van een afschrift van het repliek. De griffier zendt een afschrift van het dupliek aan de klager en de deken.
4.
De voorzitter kan de in het eerste tot en met derde lid genoemde termijnen verlengen of deze termijnen op een ander moment laten aanvangen, indien hem blijkt dat daartoe in redelijkheid aanleiding bestaat.
1.
Tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 46g of 46i, kan de voorzitter van de raad van discipline, na verzending van een afschrift van het klaagschrift op grond van artikel 46fb, eerste lid, een vooronderzoek gelasten.
2.
Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, draagt de voorzitter het vooronderzoek op aan de deken van de orde waartoe de betrokken advocaat behoort, tenzij hij gronden aanwezig acht om het onderzoek op te dragen aan:
a. de deken van een andere orde;
b. een plaatsvervangend voorzitter;
c. een of meer leden of plaatsvervangende leden van de raad van discipline; of
d. de griffier.
3.
De voorzitter bepaalt de omvang van het vooronderzoek. Het vooronderzoek kan zich mede uitstrekken tot andere dan de in het klaagschrift vermelde feiten.
4.
De vooronderzoeker kan de voorzitter verzoeken de omvang van het vooronderzoek te wijzigen, binnen de grenzen van de klacht zoals deze op dat moment luidt.
5.
Het onderzoek wordt gesloten door het uitbrengen van een verslag aan de voorzitter door de vooronderzoeker.
6.
De voorzitter kan besluiten dat het vooronderzoek wordt opgeschort of beëindigd voordat het verslag wordt uitgebracht.
1.
De voorzitter van de raad van discipline kan de vooronderzoeker aanwijzingen geven.
2.
Op het vooronderzoek en de vooronderzoeker zijn de artikelen 5:13 tot en met 5:17 en 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Bij het opdragen van een vooronderzoek bepaalt de voorzitter welke bevoegdheden de vooronderzoeker namens de raad kan uitoefenen.
3.
Ten behoeve van het verrichten van vooronderzoek door de vooronderzoeker zijn de betrokken advocaat, zijn medewerkers en personeel, alsmede andere personen die betrokken zijn bij de beroepsuitoefening, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 11a. In dat geval geldt voor de betrokken vooronderzoeker een geheimhoudingsplicht, gelijk aan die in bedoeld in artikel 11a, en is artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
4.
Bij het verrichten van het vooronderzoek wordt een afschrift van de last tot het verrichten van het onderzoek zo mogelijk aan de betrokken advocaat getoond.
5.
De vooronderzoeker stelt de klager en de betrokken advocaat in de gelegenheid te worden gehoord.
6.
Een lid of plaatsvervangend lid van de raad dat een vooronderzoek in een zaak heeft verricht, neemt op straffe van nietigheid van de beslissing van de raad in die zaak geen deel aan de behandeling van die zaak ter zitting.
7.
Indien de klacht is ingediend door de deken, wordt het vooronderzoek niet aan hem opgedragen. In dat geval draagt de voorzitter het vooronderzoek op aan één van de personen, bedoeld in artikel 46l, tweede lid, onderdeel a tot en met d.
1.
De voorzitter van de raad van discipline kan de vooronderzoeker opdragen te onderzoeken of de klacht minnelijk kan worden geschikt. Voorts kan de voorzitter tot het moment waarop de raad uitspraak doet onderzoeken of de klacht minnelijk kan worden geschikt.
2.
Indien een minnelijke schikking van de klacht mogelijk blijkt, wordt deze op schrift gesteld en ondertekend door de klager en de betrokken advocaat. Een afschrift daarvan wordt gezonden aan de griffier van de raad, alsmede aan de deken en het college van toezicht.
3.
Met het ondertekenen van de minnelijke schikking wordt de klacht geacht te zijn ingetrokken. Artikel 47a, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
Aan de behandeling en de beslissing van tuchtzaken wordt op straffe van nietigheid deelgenomen door de voorzitter of een van de plaatsvervangende voorzitters, alsmede twee leden-advocaten of plaatsvervangende leden-advocaten. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden, onder wie de voorzitter of een van de plaatsvervangende voorzitters. Indien de voorzitter of plaatsvervangende voorzitter door na aanvang van de zaak opgekomen omstandigheden is verhinderd, kan deze worden vervangen door een plaatsvervangende voorzitter.
2.
De artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering zijn ten aanzien van de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten van overeenkomstige toepassing.
1.
De klager kan zijn klacht tot aan de uitspraak door de raad van discipline intrekken. De griffier van de raad zendt een afschrift hiervan aan de betrokken advocaat en, voor zover hij niet de klager was, de deken.
2.
Indien de klacht wordt ingetrokken, wordt de behandeling daarvan gestaakt, tenzij:
a. de betrokken advocaat schriftelijk heeft verklaard voortzetting van de behandeling te verlangen, of
b. de raad om redenen van algemeen belang beslist dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet.
3.
De raad neemt een beslissing tot voortzetting van de behandeling van een klacht om redenen van algemeen belang niet dan nadat het de betrokken advocaat en, voor zover hij niet de klager was, de deken de gelegenheid heeft geboden tot het innemen van een standpunt hierin.
4.
Indien om redenen van algemeen belang wordt beslist tot voortzetting van de klacht, kan de raad bepalen dat de deken voor het vervolg van de zaak als klager wordt aangemerkt.
5.
Indien de betrokken advocaat overlijdt, wordt de behandeling van de klacht gestaakt.
6.
Indien de klager overlijdt, kan de raad om redenen van algemeen belang beslissen dat de behandeling van de klacht wordt voortgezet. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
7.
Tegen een beslissing tot voortzetting van de behandeling van een klacht staat geen zelfstandig rechtsmiddel open.
1.
Niemand kan in gevolge de bepalingen in deze paragraaf andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing:
a. indien over het handelen of nalaten een klacht is ingediend en tevens toepassing wordt gegeven aan artikel 60ab, eerste en tweede lid;
b. indien toepassing is gegeven aan artikel 60ab, eerste en tweede lid, en op de voet van artikel 60ab, vierde lid, alsnog een klacht over het betrokken handelen of nalaten wordt ingediend.
3.
Indien toepassing is gegeven aan artikel 60ab en nadien de klacht gegrond wordt verklaard, wordt bij het bepalen van de maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, rekening gehouden met de reeds opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk of voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening.
1.
Indien aan een advocaat een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdelen d of e, is opgelegd dan wel op grond van artikel 60ab, eerste lid, is geschorst in de uitoefening van de praktijk of tegen hem een voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening is getroffen, blijft betrokkene onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten gedurende de tijd dat hij werkzaam was in de uitoefening van het beroep.
2.
Advocaten die niet meer als zodanig zijn ingeschreven overeenkomstig artikel 1, eerste lid, blijven onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij ingeschreven waren.
1.
De beslissingen van de raad van discipline over de voorgelegde klachten zijn met redenen omkleed en worden in het openbaar uitgesproken, alles op straffe van nietigheid.
2.
De maatregelen die bij gegrondverklaring van een klacht kunnen worden opgelegd, zijn:
a. een waarschuwing;
b. een berisping;
c. een geldboete;
d. de schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van ten hoogste een jaar; of
e. de schrapping van het tableau.
3.
De raad kan bepalen dat, ondanks de gegrondverklaring van een klacht, geen maatregel wordt opgelegd.
4.
De maatregel van een geldboete kan gelijktijdig worden opgelegd met een andere maatregel.
5.
Indien enig door artikel 46 beschermd belang dat vordert kan de raad van discipline bij de beslissing houdende oplegging van een maatregel als bedoeld in het tweede lid, onder b tot en met e, besluiten tot openbaarmaking van de opgelegde maatregel, al dan niet met de gronden waarop zij berust, op de door hem te bepalen wijze.
6.
Indien de raad de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart en een maatregel als bedoeld in het tweede lid, onder a tot en met e, oplegt, kan hij in zijn beslissing opnemen dat de kosten, of een deel daarvan, die de klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, door de advocaat aan wie de maatregel wordt opgelegd aan de klager worden vergoed en de kosten, of een deel daarvan, die ten laste komen van de Nederlandse orde van advocaten in verband met de behandeling van de zaak, door de advocaat aan wie de maatregel wordt opgelegd aan de Nederlandse orde van advocaten worden vergoed. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de tenuitvoerlegging van de beslissing van de raad.
7.
Tot de tenuitvoerlegging van maatregelen overeenkomstig dit artikel opgelegd wordt eerst overgegaan zodra zij in kracht van gewijsde zijn gegaan.
8.
De geschorste advocaat mag gedurende de schorsing de titel van advocaat niet voeren.
9.
Schorsing in de uitoefening van de praktijk brengt mede verlies van de betrekkingen, waarbij de hoedanigheid van advocaat vereiste voor verkiesbaarheid of benoembaarheid is.
10.
De raad spreekt, indien de klager daarom verzoekt, in zijn beslissing steeds met redenen omkleed uit of de advocaat tegen wie de klacht is ingediend, jegens hem de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. De raad kan een dergelijke uitspraak, indien hij daartoe voldoende grond aanwezig acht, ook ambtshalve doen.
1.
Bij de oplegging van de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk kan de raad van discipline daarbij zowel ten aanzien van deze maatregel als van het verbod om de titel van advocaat te voeren bepalen dat deze maatregel geheel of voor een door de raad van discipline te bepalen gedeelte niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op grond dat de betrokken advocaat zich vóór het einde van een in de beslissing aan te geven proeftijd aan een in artikel 46 bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt, of een bijzondere voorwaarde welke in de beslissing mocht zijn gesteld, niet heeft nageleefd.
2.
De proeftijd beloopt ten hoogste twee jaren. Zij gaat in zodra de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan.
1.
De geldboete, bedoeld in artikel 48, tweede lid, onderdeel c, bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2.
De beslissing tot oplegging van de geldboete bevat de termijn waarbinnen en de wijze waarop het bedrag moet worden betaald. Op verzoek van de betrokken advocaat kan de voorzitter van de raad van discipline de termijn verlengen.
3.
Het bedrag van de opgelegde geldboete komt ten bate van de Staat.
4.
Wordt de boete niet voldaan binnen de in het tweede lid gestelde termijn, dan kan de raad, na de betrokken advocaat in de gelegenheid te hebben gesteld daarover te worden gehoord, ambtshalve beslissen op deze grond een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder c, d of e, op te leggen.
1.
De beslissing tot het opleggen van een geldboete levert een executoriale titel op, die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de tenuitvoerlegging van de beslissing, bedoeld in het eerste lid.
1.
Bij de oplegging van de in artikel 48, tweede lid, genoemde maatregelen kan de raad van discipline, in afwijking van artikel 48a, eerste lid, als bijzondere voorwaarde stellen dat de betrokken advocaat geheel of gedeeltelijk de door hem veroorzaakte schade tot een door de raad vast te stellen bedrag van ten hoogste € 5.000 vergoedt binnen een door de raad te bepalen termijn, korter dan de proeftijd, en op een door de raad te bepalen wijze.
2.
Bovendien is de raad van discipline bevoegd bij de beslissing ook andere bijzondere voorwaarden, de praktijkbeoefening van de betrokken advocaat gedurende de proeftijd of een bij de beslissing te bepalen gedeelte daarvan betreffende, te stellen.
1.
De deken ziet toe op de nakoming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 48b. Indien de betrokken advocaat de deken is, wordt het in artikel 23, eerste lid, bedoelde lid van de raad van de orde belast met het toezien op de naleving van de voorwaarden.
2.
De deken of het in het eerste lid bedoelde andere lid van de orde geeft, ingeval de betrokken advocaat de voorwaarden gedurende de proeftijd niet nakomt, daarvan kennis aan de raad van discipline, met zodanige vordering als hij nodig acht.
Artikel 48d
De raad van discipline die het in artikel 48a bedoelde bevel heeft gegeven, kan, hetzij op vordering van degene die op grond van artikel 48c, eerste lid, toeziet op de nakoming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 48b, hetzij op verzoek van de betrokken advocaat, hetzij ambtshalve, gedurende de proeftijd in de gestelde bijzondere voorwaarden wijziging brengen.
Artikel 48e
De raad van discipline die met toepassing van artikel 48a heeft bepaald dat de opgelegde maatregel voor een door hem te bepalen gedeelte niet zal worden tenuitvoergelegd, kan hetzij op vordering van degene die op grond van artikel 48c, eerste lid, toeziet op de nakoming van de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 48a en 48b, hetzij ambtshalve, last geven dat alsnog tot tenuitvoerlegging zal worden overgegaan.
Artikel 48f
Een beslissing als bedoeld in de artikelen 48d en 48e wordt niet gegeven dan na verhoor, althans behoorlijke oproeping van de betrokken advocaat en, in het geval de beslissing de bijzondere voorwaarde tot gehele of gedeeltelijke schadevergoeding betreft en deze daarbij belanghebbende is, de klager. Voor het verhoor wordt tevens opgeroepen degene die op grond van artikel 48c, eerste lid, toeziet op de nakoming van de voorwaarden, bedoeld in artikel 48b. Op het verhoor en de beslissing zijn de bepalingen van de artikelen 49, tweede tot en met het laatste lid, en 50 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 48g
Een beslissing als bedoeld in de artikelen 48d en 48e is niet aan enig rechtsmiddel onderworpen, voor zover deze geen deel uitmaakt van een beslissing van de raad van discipline ter zake van een andere in artikel 46 bedoelde gedraging.
1.
De raad van discipline neemt geen beslissing dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de advocaat tegen wie de klacht is ingediend, en van de klager.
2.
De betrokken advocaat en de klager zijn bevoegd zich bij de behandeling van de klacht door een raadsman te doen bijstaan. Zij en hun raadslieden worden in de gelegenheid gesteld tijdig van de processtukken kennis te nemen. Hun wordt door de griffier van de raad van discipline tijdig medegedeeld, waar en wanneer deze gelegenheid bestaat.
3.
De raad van discipline kan weigeren bepaalde personen, die van het verlenen van rechtshulp hun beroep maken en niet zijn advocaat, als raadsman toe te laten. De behandeling van de klacht wordt in dat geval aangehouden totdat de betrokkene in de gelegenheid is geweest de geweigerde raadsman te vervangen. Hij wordt door de griffier van de aanhouding en de reden daartoe in kennis gesteld.
4.
De raad van discipline kan getuigen en deskundigen oproepen en horen. Het horen van getuigen en deskundigen kan worden opgedragen aan de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter of een van de leden of plaatsvervangende leden van de raad van discipline.
5.
Op verzoek van de raad van discipline doet de officier van justitie hen dagvaarden. De getuigen en deskundigen zijn na dagvaarding verplicht te verschijnen.
6.
Verschijnt een getuige of deskundige op de dagvaarding niet, dan doet de officier van justitie op verzoek van de raad van discipline hem andermaal dagvaarden, desverzocht met bevel tot medebrenging.
7.
Artikel 556 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
8.
De voorzitter beëdigt de getuige, dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen; de getuige is verplicht op de gestelde vragen te antwoorden. De deskundige is gehouden zijn taak onpartijdig en naar beste weten te verrichten. Ingeval van toepassing van het vierde lid, tweede volzin, geschiedt de beëdiging van de getuige door het daartoe aangewezen lid-advocaat of plaatsvervangend lid-advocaat van de raad van discipline.
9.
Op de getuigen en deskundigen vinden de artikelen 217-219 van het Wetboek van Strafvordering overeenkomstige toepassing.
10.
De getuigen en deskundigen ontvangen desverkiezende op vertoon van hun oproeping of dagvaarding schadeloosstelling van het Rijk door de officier van justitie te begroten overeenkomstig het bij en krachtens de Wet griffierechten burgerlijke zaken bepaalde.
11.
De raad van discipline behandelt de klacht in een openbare zitting. De raad kan om gewichtige redenen bevelen dat de behandeling geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden.
1.
De griffier van de raad van discipline zendt van de beslissingen van de raad bij aangetekende brief onverwijld afschrift:
a. aan de betrokken advocaat;
b. aan de klager;
c. aan de deken van de Nederlandse orde van advocaten;
d. aan de deken van de orde waartoe de betrokken advocaat behoort;
e. aan het college van toezicht;
f. indien de beslissing werd gegeven krachtens een verwijzing als bedoeld in het derde lid van artikel 46a, aan de raad van discipline der orde waarvan de betrokken advocaat deel uitmaakt;
g. indien de betrokken advocaat is ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand en aan hem een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, is opgelegd en de beslissing waarbij de maatregel is opgelegd in kracht van gewijsde is gegaan dan wel de raad van discipline toezending nodig acht: aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
2.
Indien werd beslist naar aanleiding van een klacht als bedoeld in artikel 46c, eerste lid, wordt ook aan de klager bij aangetekende brief een afschrift van de beslissing gezonden.
1.
Bij ministeriële regeling aangewezen kosten die verbonden zijn aan het voorzitterschap en het plaatsvervangend voorzitterschap komen ten laste van de staat.
2.
De reis- en verblijfkosten van de leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten van de raad van discipline en van de griffier worden vergoed en komen ten laste van de Nederlandse orde van advocaten.
1.
Het hof van discipline is gevestigd in een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen plaats. Het hof kan uit zijn midden kamers vormen voor het vervullen van zijn taak. Kamers kunnen ook buiten de vestigingsplaats zitting houden. Het hof bestaat uit ten hoogste tien door Ons benoemde leden, waaronder de voorzitter en ten hoogste zes plaatsvervangende voorzitters, en vier leden-advocaten, alsmede uit door Ons benoemde plaatsvervangende leden en plaatsvervangende leden-advocaten, tot het door Ons, onderscheidenlijk door het college van afgevaardigden nodig geachte aantal.
2.
De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de overige door Ons benoemde leden en plaatsvervangende leden worden voor de tijd van vijf jaren benoemd uit leden van de rechterlijke macht, met rechtspraak belast. De leden-advocaten en plaatsvervangende leden-advocaten worden door het college van afgevaardigden voor de tijd van vijf jaren gekozen.
3.
Het hof van discipline benoemt en ontslaat zijn griffier en voorziet in zijn vervanging bij verhindering of afwezigheid.
4.
Het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap van het hof van discipline of het zijn van griffier is niet verenigbaar met het lidmaatschap of het plaatsvervangend lidmaatschap van een raad van discipline, een orgaan van de Nederlandse orde van advocaten of een orgaan van de orden in de arrondissementen, uitgezonderd de jaarlijkse vergadering van de orde, bedoeld in artikel 22, tweede lid.
5.
Artikel 46b, achtste tot en met elfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
De voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters en de leden en plaatsvervangende leden treden af met ingang van de eerstvolgende maand nadat zij de leeftijd van zeventig jaren hebben bereikt. Indien op dat tijdstip hun ambtstermijn nog niet is verstreken, kunnen zij, op eigen verzoek, in functie blijven tot het tijdstip dat de ambtstermijn is beëindigd.
2.
Tussen de voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters, de leden, plaatsvervangende leden en de griffier mag geen bloed- of aanverwantschap tot en met de derde graad bestaan. Tussen de leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten mag voorts niet bestaan een maatschap of ander duurzaam samenwerkingsverband tot het uitoefenen van het beroep van advocaat of de verhouding van werkgever tot werknemer.
1.
Als leden-advocaten en plaatsvervangende leden-advocaten van het hof van discipline zijn slechts verkiesbaar advocaten, die langer dan zeven jaren binnen het Rijk de praktijk hebben uitgeoefend en die de ouderdom van zeventig jaren nog niet hebben bereikt.
2.
De stemming geschiedt schriftelijk en voor elk lid afzonderlijk.
3.
De plaatsvervangende leden van het hof nemen zitting in volgorde van benoeming of verkiezing.
4.
Leden van de algemene raad of van een raad van de orde in het arrondissement, die tot lid of plaatsvervangend lid van het hof van discipline zijn gekozen, treden bij het aanvaarden dezer functie af als lid van de betrokken raad. Leden-advocaten of plaatsvervangende leden-advocaten van een raad van discipline, die tot lid of plaatsvervangend lid van het hof van discipline zijn gekozen, treden bij het aanvaarden dezer functie af als lid-advocaat onderscheidenlijk plaatsvervangend lid-advocaat van de raad van discipline.
1.
Het in de artikelen 46c, tweede lid, 46d, tweede lid, 46f, 46i, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste en derde lid, 46m, 46o en 46p van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de leden en plaatsvervangende leden van het hof van discipline.
2.
De leden-advocaten en plaatsvervangende leden-advocaten kunnen worden ontslagen op de gronden aangegeven in de artikelen 46c, tweede lid, 46d, tweede lid, 46i, met uitzondering van het eerste lid, onderdeel c, 46j, 46l, eerste en derde lid, en 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren. Daarnaast vervalt het lidmaatschap van de leden-advocaten en de plaatsvervangende leden-advocaten van rechtswege indien zij hebben opgehouden advocaat te zijn.
3.
De artikelen 13a, 13b, uitgezonderd het eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, en 13c tot en met 13g van de Wet op de rechterlijke organisatie zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van gedragingen van de leden en de plaatsvervangende leden, met dien verstande dat:
a. voor de overeenkomstige toepassing van die artikelen onder «het betrokken gerechtsbestuur» wordt verstaan: de voorzitter van het hof van discipline; en
b. de procureur-generaal niet verplicht is aan het verzoek, bedoeld in artikel 13a, te voldoen, indien de verzoeker redelijkerwijs onvoldoende belang heeft bij een onderzoek als bedoeld in datzelfde artikel.
1.
Het hof van discipline waakt tegen nodeloze vertraging van het onderzoek door de raden van discipline.
2.
Het kan zich de stukken doen overleggen en een termijn stellen, binnen welke de beslissing moet zijn genomen.
3.
Indien een raad van discipline hieraan niet voldoet, kan het hof de behandeling van de zaak aan zich trekken en in het hoogste ressort beslissen.
1.
Van de beslissingen van de raad van discipline kan gedurende dertig dagen na de verzending van het in artikel 50 bedoelde afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:
a. de klager die ingevolge artikel 46c, eerste lid, de klacht heeft ingediend die tot de beslissing heeft geleid, indien de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard of bij gegrondverklaring van de klacht het verzoek, bedoeld in artikel 48, tiende lid, wordt afgewezen;
b. de deken;
c. de advocaat jegens wie de beslissing is genomen.
2.
Van alle beslissingen van de raad van discipline kan voorts binnen dezelfde termijn hoger beroep worden ingesteld door de deken der Nederlandse orde van advocaten. Hij kan zich vooraf de stukken doen overleggen. Hij kan bij de uitoefening van deze bevoegdheden zich door een lid van de algemene raad doen vervangen.
3.
Het beroep wordt ingesteld bij met redenen omklede memorie, in zevenvoud in te dienen bij de griffier van het hof van discipline en vergezeld van zes afschriften van de beslissing waarvan beroep. De griffier geeft van de instelling van het beroep onverwijld kennis aan de raad van discipline die de beslissing in eerste aanleg heeft genomen en, voorzover het hoger beroep niet door hem is ingesteld, aan de deken van de orde waartoe de betrokken advocaat behoort, aan het college van toezicht, aan de betrokken advocaat en aan de klager. Op verzoek van het hof van discipline legt de deken een verklaring over waaruit blijkt of tegen de advocaat, tegen wie de klacht is ingediend, eerder tuchtrechtelijke klachten zijn ingediend. Indien de advocaat eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, vermeldt de verklaring tevens de maatregel die is opgelegd.
4.
Aan de behandeling en de beslissing van beroepen door een kamer bij het hof wordt op straffe van nietigheid deelgenomen door de voorzitter of een van de plaatsvervangende voorzitters, alsmede een door Ons benoemd lid en een lid-advocaat of een plaatsvervangend lid-advocaat. Indien de zaak naar het oordeel van een van deze leden ongeschikt is voor behandeling en beslissing door drie leden, wordt de behandeling voortgezet door vijf leden, onder wie de voorzitter of een van de plaatsvervangende voorzitters alsmede door twee door Ons benoemde leden. Indien de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter door na aanvang van de zaak opgekomen omstandigheden is verhinderd, kan deze worden vervangen door een door Ons benoemd lid of een door Ons benoemd plaatsvervangend lid.
5.
Indien een ingesteld hoger beroep wordt ingetrokken, bepaalt, voor het geval dat de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk is opgelegd, het hof van discipline, de betrokken advocaat gehoord of behoorlijk opgeroepen, de dag waarop de maatregel aanvangt.
6.
De artikelen 512 tot en met 519 van het Wetboek van Strafvordering zijn ten aanzien van de leden van het hof van discipline van overeenkomstige toepassing.
1.
De voorzitter van het hof van discipline kan kennelijk niet-ontvankelijke en kennelijk ongegronde beroepen, alsmede beroepen die naar zijn oordeel niet zullen leiden tot een andere beslissing dan die van de raad van discipline, binnen dertig dagen nadat zij zijn ingesteld, bij met redenen omklede beslissing afwijzen.
2.
Artikel 50, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat ook een afschrift van de beslissing wordt gezonden aan de deken van de algemene raad.
3.
De voorzitter kan zich bij de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden doen vervangen door een plaatsvervangend voorzitter, lid van de rechterlijke macht.
1.
Tegen de beslissing in het vorige artikel bedoeld, kunnen degene die het beroep heeft ingesteld, alsmede de deken van de algemene raad binnen veertien dagen na de verzending van het afschrift van de beslissing, schriftelijk verzet doen bij het hof van discipline.
2.
Artikel 46h, tweede tot en met achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van de beslissing tot niet-ontvankelijk- of ongegrondverklaring ook een afschrift aan de deken van de algemene raad wordt gezonden.
1.
Het hof van discipline beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping daartoe van de klager, de betrokken advocaat en degene die het beroep heeft ingesteld.
2.
Op de behandeling in het hoger beroep zijn de artikelen 47a, 48 en 49 van overeenkomstige toepassing.
4.
Het hof van discipline kan de deken en de deken van de algemene raad, voor zover deze klager zijn of het hoger beroep hebben ingesteld, de vooronderzoeker als bedoeld in artikel 46l, alsmede de raad van discipline die de beslissing heeft genomen waartegen het hoger beroep zich richt, uitnodigen nadere inlichtingen te verschaffen.
4.
Het hof van discipline onderzoekt op grondslag van de beslissing van de raad van discipline. Het hof kan mede oordelen over feiten die de raad van discipline niet voor een maatregel vatbaar heeft geacht, en kan door de raad van discipline onbewezen geachte feiten onderzoeken.
Artikel 57a
Indien het hof van discipline bij oplegging van de maatregel van schorsing beslist dat deze, overeenkomstig het in artikel 48a bepaalde, geheel of gedeeltelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd, wordt de beslissing over de tenuitvoerlegging overgelaten aan de raad van discipline die in eerste aanleg over de klacht heeft geoordeeld. De artikelen 48b tot en met 48g zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 58
De griffier van het hof van discipline zendt van de beslissing bij aangetekende brief onverwijld afschrift:
a. aan de betrokken advocaat;
b. aan de deken van de algemene raad;
c. aan de raad van discipline die de zaak in eerste aanleg heeft behandeld;
d. aan de deken van de orde waartoe de betrokken advocaat behoort;
e. aan het college van toezicht;
f. indien de beslissing in eerste aanleg werd gegeven krachtens een verwijzing als bedoeld in het derde lid van artikel 46a, aan de voorzitter van de raad van discipline, waartoe de betrokken advocaat behoort;
g. indien aan de betrokken advocaat die is ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand, een maatregel als bedoeld in artikel 48, tweede lid, is opgelegd dan wel het hof van discipline toezending nodig acht, aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand;
h. aan de klager.
1.
De maatregelen van schorsing in de uitoefening van de praktijk en van schrapping van het tableau worden, zodra de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan, door de griffier van de raad van discipline medegedeeld aan de secretaris van de algemene raad met het oog op de verwerking op het tableau.
2.
De deken van de orde waartoe de betrokken advocaat behoort dan wel, indien de betrokken advocaat de deken is, het college van toezicht draagt zorg voor de openbaarmaking als bedoeld in artikel 48, vijfde lid.
3.
In geval van toepassing van de artikelen 48a tot en met 48g geschieden de mededeling, bedoeld in het eerste lid, en de openbaarmaking, bedoeld in het tweede lid, niet dan nadat last tot tenuitvoerlegging van de beslissing of het betrokken deel daarvan is gegeven.
1.
Bij ministeriële regeling aangewezen kosten die verbonden zijn aan het lidmaatschap van de door Ons benoemde leden en plaatsvervangende leden komen ten laste van de staat.
2.
De leden-advocaten en plaatsvervangende leden-advocaten en de griffier ontvangen vergoeding van reis- en verblijfkosten en verdere verschotten van de Nederlandse orde. De griffier ontvangt bovendien een vergoeding van de Nederlandse orde, waarvan het bedrag wordt vastgesteld door de algemene raad.
3.
De overige kosten van het hof van discipline komen ten laste van de Nederlandse orde, met dien verstande dat de kosten die voortvloeien uit beroepen bedoeld in artikel 56, eerste lid, onder a, door de staat aan de Nederlandse orde worden vergoed.
Artikel 60a
De voorgaande bepalingen van deze paragraaf, met uitzondering van artikel 46fa, zijn eveneens van toepassing op bezoekende advocaten als bedoeld in artikel 16b, met dien verstande dat:
1. in afwijking van artikel 46 de tuchtrechtspraak in eerste aanleg wordt uitgeoefend door de raad van discipline die bevoegd is ten aanzien van de samenwerkende advocaat en bij gebreke van dien door de raad van discipline in het ressort Den Haag;
2. in afwijking van artikel 48, tweede lid, als maatregelen kunnen worden opgelegd:
a. enkele waarschuwing;
b. berisping;
c. een geldboete;
d. schorsing gedurende ten hoogste één jaar in de bevoegdheid in Nederland de in artikel 16b bedoelde werkzaamheden uit te oefenen;
e. ontzegging van de bevoegdheid in Nederland de in artikel 16b bedoelde werkzaamheden uit te oefenen;
3. het in artikel 48, vijfde lid, bepaalde omtrent openbaarmaking mede van toepassing is op de in het vorige lid onder b tot en met e genoemde straffen;
4. aan de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst van de betrokken advocaat mededelingen kunnen worden gevraagd van de nodige gegevens over diens beroepsuitoefening en kennis zal worden gegeven van iedere genomen beslissing, een en ander onverminderd het vertrouwelijke karakter van die inlichtingen.
1.
De artikelen 46 tot en met 46d, 46g tot en met 48 en 48b tot en met 60 alsmede de artikelen 60b tot en met 60g zijn van overeenkomstige toepassing op de advocaten die hun werkzaamheden uitoefenen onder hun oorspronkelijke beroepstitel als bedoeld in artikel 16h.
2.
In afwijking van artikel 48, tweede lid, onderdeel d, kan als maatregel worden opgelegd de schorsing gedurende ten hoogste één jaar in de bevoegdheid om in Nederland de in artikel 16h bedoelde werkzaamheden uit te oefenen.
3.
Het in artikel 48, vijfde lid, bepaalde omtrent openbaarmaking is mede van toepassing op de in het tweede lid genoemde maatregel.
4.
De bevoegde autoriteit van de staat van herkomst wordt in de gevallen, bedoeld in de artikelen 46h, vierde lid, 48f, 49, 56, vijfde lid, 57, eerste lid, 60b, eerste en zevende lid en 60c, derde en vierde lid in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
5.
Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst of de tuchtrechter aldaar de uitoefening van het beroep advocaat tijdelijk of blijvend heeft ontzegd is de betrokken advocaat van rechtswege niet meer bevoegd om in Nederland zijn beroep onder zijn oorspronkelijke beroepstitel uit te oefenen. De secretaris van de algemene raad haalt alsdan de inschrijving van de advocaat tijdelijk onderscheidenlijk blijvend door. De secretaris van de algemene raad stelt de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst in kennis van de doorhaling.
6.
Alvorens jegens de onder zijn oorspronkelijke beroepstitel werkzame advocaat een tuchtrechtelijke procedure in te stellen dan wel een procedure inzake de onbehoorlijke praktijkuitoefening aan te vangen, stelt de raad van de orde in het arrondissement waar deze advocaat kantoor houdt de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst van die advocaat daarvan onverwijld in kennis en verstrekt zij deze alle dienstige inlichtingen.
7.
Gedurende de procedure werkt de raad van de orde met de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst samen. Het vierde lid van artikel 60a is van overeenkomstige toepassing.
1.
Op verzoek van de deken van de orde waartoe de advocaat behoort, kan de raad van discipline de advocaat jegens wie een ernstig vermoeden is gerezen van een handelen of nalaten waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad, met onmiddellijke ingang schorsen in de uitoefening van de praktijk of een voorlopige voorziening met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat treffen, indien het door artikel 46 beschermde belang dit vergt. Hij beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de advocaat en de deken van de orde waartoe de advocaat behoort.
2.
Een verzoek als bedoeld in het eerste lid kan ook worden ingediend ingeval een advocaat zich in voorlopige hechtenis bevindt of deze bij nog niet onherroepelijk of onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens een misdrijf is veroordeeld dan wel hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft, met dien verstande dat alleen een schorsing kan worden uitgesproken voor de duur van de vrijheidsbeneming. De griffier van het gerecht dat een van de in de eerste volzin genoemde beslissingen neemt, geeft van die beslissing kennis aan de deken van de orde in het arrondissement waartoe de advocaat behoort. Het vijfde lid is niet van toepassing.
3.
De deken stelt de betrokken advocaat schriftelijk op de hoogte van het in het eerste en tweede lid bedoelde verzoek, alsmede van de gronden waarop het verzoek rust.
4.
De raad van discipline beslist binnen veertien dagen nadat het verzoek overeenkomstig het eerste of tweede lid aan hem ter kennis is gebracht. De raad van discipline kan deze termijn ten hoogste eenmaal verlengen met eenzelfde termijn.
5.
Indien de klacht of het bezwaar tegen de advocaat op grond waarvan het ernstige vermoeden is gerezen niet reeds schriftelijk ter kennis is gebracht van de raad van discipline, bepaalt de raad van discipline bij zijn beslissing op het in het eerste lid bedoelde verzoek tevens een redelijke termijn van niet langer dan zes weken, waarbinnen de deken de klacht of het bezwaar schriftelijk ter kennis van de raad van discipline brengt. Bij overschrijding van deze termijn vervalt de beslissing op het in het eerste lid bedoelde verzoek van rechtswege. De raad van discipline kan op schriftelijk verzoek van de deken de termijn ten hoogste eenmaal verlengen met een door hem te bepalen redelijke termijn van niet langer dan zes weken. Paragraaf 4 is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 46c, eerste lid, 46i tot en met 46k en 46n.
6.
Op verzoek van de betrokken advocaat kan de raad van discipline te allen tijde de op grond van het eerste lid opgelegde schorsing of voorlopige voorziening opheffen. Hij beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de advocaat en de deken.
1.
De maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk wordt door de griffier van de raad van discipline medegedeeld aan de secretaris van de algemene raad met het oog op de verwerking op het tableau.
2.
De geschorste advocaat mag gedurende de schorsing de titel van advocaat niet voeren.
3.
Schorsing in de uitoefening van de praktijk brengt mede verlies voor de duur van de schorsing van de betrekkingen, waarbij de hoedanigheid van advocaat vereiste voor verkiesbaarheid of benoembaarheid is.
1.
Tegen een beslissing op grond van artikel 60ab, eerste, tweede en zesde lid, kunnen de betrokken advocaat, de deken van de orde waartoe de advocaat behoort en de deken van de algemene raad binnen dertig dagen na verzending van een afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het hof van discipline.
2.
Het hoger beroep schorst niet de werking van de beslissing waartegen het is gericht.
Artikel 60ae
Zodra de beslissing van de raad van discipline op een door de deken ter kennis van de raad gebrachte klacht of bezwaar als bedoeld in artikel 60ab, vijfde lid, in kracht van gewijsde is gegaan, vervalt de op grond van artikel 60ab, eerste of tweede lid, opgelegde schorsing of voorlopige voorziening van rechtswege.
1.
Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op bezoekende advocaten als bedoeld in artikel 16b, en op de advocaten die hun werkzaamheden uitoefenen onder hun oorspronkelijke beroepstitel als bedoeld in artikel 16h.
2.
Indien de advocaat jegens wie het voornemen bestaat hem te schorsen in de uitoefening van de praktijk of een voorlopige voorziening te treffen op grond van artikel 60ab, eerste en tweede lid, zich krachtens het nationale recht van een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dat uitvoering geeft aan artikel 3 van richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven, heeft laten inschrijven, stelt de raad van de orde voor de aanvang van de procedure de bevoegde autoriteit in die lidstaat of lidstaten van dit voornemen op de hoogte en verstrekt hij aan die autoriteit of autoriteiten alle dienstige inlichtingen.
3.
Indien de advocaat zich in Zwitserland heeft laten inschrijven met inachtneming van de op 21 juni 1999 tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, over het vrije verkeer van personen, is het tweede lid van overeenkomstige toepassing.
4.
De bevoegde autoriteit van de staat van herkomst van de betrokken advocaat wordt in de gevallen, bedoeld in artikel 60ab, eerste, tweede en zesde lid, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
5.
Aan de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst van de betrokken advocaat kunnen mededelingen worden gevraagd van de nodige gegevens over diens beroepsuitoefening en wordt kennis gegeven van iedere genomen beslissing, een en ander onverminderd het vertrouwelijke karakter van die inlichtingen.
1.
De raad van discipline kan, al dan niet nadat een onderzoek overeenkomstig de artikelen 60c tot en met 60g heeft plaatsgevonden, op verzoek van de deken van de orde waartoe de advocaat behoort een advocaat die tijdelijk of blijvend geen blijk geeft zijn praktijk behoorlijk uit te kunnen oefenen, voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk schorsen dan wel een of meer voorzieningen met betrekking tot de praktijkuitoefening van de betrokken advocaat treffen die hij geboden acht. De raad van discipline kan tegelijkertijd met het opleggen van een schorsing een voorziening treffen. Hij beslist niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de deken van de orde waartoe de advocaat behoort en de betrokken advocaat.
2.
Op de behandeling van de zaak zijn de artikelen 47 en 49, tweede tot en met tiende lid, van overeenkomstige toepassing. De behandeling geschiedt met gesloten deuren, tenzij de betrokken advocaat behandeling in een openbare zitting wenst.
3.
Op de verzending van een afschrift van de beslissingen van de raad van discipline, bedoeld in het eerste lid, is artikel 50, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Bovendien zendt de griffier van de raad van discipline bij aangetekende brief onverwijld afschrift van de beslissing inzake de schorsing van de betrokken advocaat, bedoeld in het eerste lid, aan de secretaris van de algemene raad met het oog op de verwerking op het tableau, en indien de betrokken advocaat is ingeschreven bij de raad voor rechtsbijstand, aan het bestuur van de raad.
4.
Zowel de advocaat als degene die het in het eerste lid bedoelde verzoek heeft gedaan kan gedurende dertig dagen na verzending van een afschrift van de beslissing tegen de beslissing, bedoeld in het eerste lid, hoger beroep instellen bij het hof van discipline. De tweede zin van het tweede lid is van toepassing. Op de behandeling van de zaak zijn de artikelen 55, 56, tweede, derde, vierde en zesde lid van toepassing. Artikel 57 met uitzondering van de verwijzing in het tweede lid naar artikel 47a en het eerste lid van artikel 48 en met uitzondering van het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing. Artikel 58, eerste lid, onder a tot en met g, is van toepassing met dien verstande dat de griffier van het hof van discipline aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand bij welke de advocaat is ingeschreven uitsluitend een afschrift van de beslissing inzake de schorsing zendt. Met het oog op de verwerking op het tableau ontvangt de secretaris van de algemene raad eveneens een afschrift van de beslissing van het hof inzake de schorsing van de betrokken advocaat. Het hoger beroep schorst niet de werking van de beslissing waartegen het is gericht.
5.
De geschorste advocaat mag gedurende de schorsing de titel van advocaat niet voeren. Het negende lid van artikel 48 is van toepassing.
6.
Met betrekking tot het toezien op de naleving van de voorzieningen als bedoeld in het eerste lid is artikel 48c van overeenkomstige toepassing.
7.
Op verzoek van de advocaat kan de raad van discipline te allen tijde de schorsing of de getroffen voorzieningen opheffen. Hij beslist hierover niet dan na verhoor of behoorlijke oproeping van degene die het in het eerste lid bedoelde verzoek heeft gedaan en de betrokken advocaat. Het tweede tot en met het vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
8.
De artikelen 60d en 60e zijn van overeenkomstige toepassing.
1.
De deken kan de voorzitter van de raad van discipline schriftelijk verzoeken tot het instellen van een onderzoek naar de toestand waarin de praktijk van een advocaat zich bevindt, indien hij aanwijzingen heeft dat een situatie als bedoeld in artikel 60b, eerste lid, zich voordoet. Het verzoekschrift bevat de gronden waarop het berust.
2.
Bevoegd tot het indienen van een verzoekschrift is de deken van de orde waartoe de advocaat behoort. Indien de betrokken advocaat de deken is, is het in artikel 23, eerste lid, bedoelde lid van de raad van toezicht bevoegd. Bevoegd tot kennisneming is de voorzitter van de raad van discipline binnen wiens ressort de betrokken advocaat kantoor houdt. De voorzitter kan zich bij de uitoefening van zijn bevoegdheid door één van de plaatsvervangende voorzitters doen vervangen.
3.
De voorzitter beslist op het verzoek als bedoeld in het eerste lid zo spoedig mogelijk na verhoor of behoorlijke oproeping van de deken en de betrokken advocaat. De behandeling geschiedt ter zitting met gesloten deuren, tenzij de betrokken advocaat behandeling in een openbare zitting wenst.
4.
Tegen de beslissing, bedoeld in het derde lid, kunnen de betrokken advocaat en de deken binnen veertien dagen na verzending van een afschrift van de beslissing verzet doen bij de raad van discipline. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing. Het verzet schorst niet de werking van de beslissing waartegen het is gericht.
1.
Bij het instellen van een onderzoek als bedoeld in artikel 60c, eerste lid benoemt de voorzitter van de raad van discipline één of meer rapporteurs onder vaststelling van een termijn van ten hoogste zes weken waarbinnen aan hem verslag moet worden uitgebracht over de toestand waarin de praktijk van de betrokken advocaat zich bevindt. De voorzitter kan deze termijn op verzoek van de rapporteur of rapporteurs één maal met ten hoogste zes weken verlengen. Ten behoeve van het verrichten van het onderzoek door de rapporteur zijn de advocaat, zijn medewerkers en personeel, alsmede andere personen die betrokken zijn bij de beroepsuitoefening, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 11a. In dat geval geldt voor de betrokken rapporteur een geheimhoudingsplicht, gelijk aan die bedoeld in artikel 11a, en is artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
2.
De voorzitter bepaalt bij de beslissing, bedoeld in het eerste lid, de grondslag voor de vergoeding van de door hem benoemde rapporteur of rapporteurs en stelt het bedrag vast dat het onderzoek ten hoogste mag kosten. Hij kan hangende het onderzoek dit bedrag op verzoek van de rapporteur of rapporteurs verhogen. De voorzitter kan voorts bepalen dat de betrokken advocaat voor de betaling van de kosten zekerheid stelt.
3.
De raad van discipline stelt met inachtneming van het tweede lid, het bedrag vast dat overeenkomstig het vierde lid moet worden vergoed.
4.
De betrokken advocaat draagt de kosten van het onderzoek, tenzij de raad van discipline naar aanleiding van de resultaten van het verslag de betrokken advocaat niet schorst dan wel geen voorziening treft als bedoeld in artikel 60b, eerste lid of de betrokken advocaat niet of slechts gedeeltelijk in staat is deze kosten te dragen. In het laatste geval draagt de advocaat een gedeelte van de kosten.
5.
In afwijking van het vierde lid kan de raad van discipline, indien het daartoe gegronde redenen aanwezig acht, bepalen dat de betrokken advocaat de kosten van het onderzoek geheel of gedeeltelijk draagt, ook wanneer de raad naar aanleiding van de resultaten van het verslag niet beslist tot schorsing of het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 60b, eerste lid.
6.
De kosten van het onderzoek die niet door de advocaat worden gedragen, worden vergoed door de orde in het arrondissement waarin de advocaat kantoor houdt.
7.
Indien het hof van discipline in hoger beroep beslist dat er geen grond is voor het opleggen van een schorsing of het treffen van een voorziening, kan het hof van discipline tevens bepalen dat een geheel of gedeelte van de kosten van het onderzoek wordt gedragen door de orde in het arrondissement waarin de advocaat kantoor houdt.
1.
De rapporteur alsmede de door hem aangewezen personen die hem vergezellen, is bevoegd elke plaats te betreden waarin de praktijk van de betrokken advocaat wordt uitgeoefend en zij zijn gerechtigd tot inzage van de dossiers, boeken, bescheiden en andere gegevensdragers betrekking hebbende op de praktijk van de advocaat waarvan de rapporteur de kennisneming in verband met een juiste vervulling van zijn taak nodig acht met inbegrip van die van het samenwerkingsverband waarbinnen de advocaat zijn praktijk uitoefent. De rapporteur kan de hulp van de sterke arm inroepen.
2.
De betrokken advocaat en de advocaten met wie hij een samenwerkingsverband vormt, degenen die in dienst van de advocaat of het samenwerkingsverband zijn alsmede de werkgever van de betrokken advocaat zijn verplicht alle gevraagde inlichtingen te verschaffen die de rapporteur nodig oordeelt voor zijn onderzoek en inzage te verschaffen in de in het eerste lid bedoelde gegevensdragers. Indien het onderzoek – mede – betrekking heeft op een rechtspersoon, berust op de bestuurders en commissarissen van die rechtspersoon eenzelfde verplichting.
3.
Op de advocaten met wie de betrokken advocaat een samenwerkingsverband vormt zijn de artikelen 217 tot en met 219 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
1.
Tijdens het onderzoek kan de voorzitter van de raad van discipline op verzoek van de rapporteur of de rapporteurs voor ten hoogste de duur van het onderzoek een voorlopige voorziening treffen indien het belang van het onderzoek dit eist.
2.
Tijdens het onderzoek kan de voorzitter van de raad van discipline op verzoek van de deken of de rapporteur of de rapporteurs een voorlopige voorziening treffen indien hij dit in verband met de toestand van de praktijk noodzakelijk acht. Deze voorziening blijft gelden totdat een beslissing als bedoeld in artikel 60b, eerste lid, is genomen of de voorzitter van de raad de voorlopige voorziening opheft op de grond dat deze niet langer noodzakelijk is in verband met de toestand van de praktijk.
3.
Tegen een beslissing als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen de betrokken advocaat en de deken binnen veertien dagen na verzending van een afschrift van de beslissing verzet doen bij de raad van discipline. Artikel 60c, derde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. Het verzet schorst niet de werking van de beslissing waartegen het is gericht.
1.
De rapporteur zendt zijn verslag, dat een met redenen omkleed oordeel over de toestand van de praktijk van de betrokken advocaat en desgewenst een of meer aanbevelingen bevat, aan de voorzitter van de raad. De griffier van de raad doet onverwijld aan de betrokken advocaat alsmede aan de deken een afschrift van het verslag toekomen.
2.
Behalve door de betrokken advocaat en door de deken aan de raad van de orde waarvan hij deel uitmaakt, mag zonder toestemming van de voorzitter van de raad van discipline uit het verslag geen mededeling aan derden worden gedaan. De rapporteur en degenen die de rapporteur bij het onderzoek heeft betrokken maken hetgeen hun bij het onderzoek blijkt, niet verder bekend dan de opdracht met zich brengt.
3.
De raad van discipline neemt een beslissing als bedoeld in artikel 60b, eerste lid, binnen vier weken na de ontvangst van het verslag.
4.
Onverminderd de bevoegdheid van de voorzitter van de raad een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 60f, tweede lid, eerder op te heffen, is een dergelijke voorziening van rechtswege opgeheven met ingang van de eerste dag na ommekomst van de in het derde lid van dit artikel genoemde termijn indien de raad een beslissing als bedoeld in artikel 60b, eerste lid, niet heeft genomen.
1.
Indien de advocaat jegens wie het voornemen bestaat een procedure inzake de onbehoorlijke praktijkuitoefening aan te vangen, zich krachtens het nationale recht van een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dat uitvoering geeft aan artikel 3 van richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat, heeft laten inschrijven, stelt de raad van de orde voor de aanvang van de procedure de bevoegde autoriteit in die lidstaat of lidstaten van dit voornemen op de hoogte en verstrekt hij aan die autoriteit of autoriteiten alle dienstige inlichtingen.
2.
Indien de advocaat zich in Zwitserland heeft laten inschrijven met inachtneming van de op 21 juni 1999 tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, over het vrije verkeer van personen, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 70
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het ambtskostuum van de advocaten.
Artikel 71
Deze wet wordt aangehaald als: Advocatenwet.
Inhoudsopgave
+ § 1. Van de inschrijving en de beëdiging van de advocaten; van het tableau
+ § 1a. Van de opleiding en de stage van advocaten
+ § 2. Van de bevoegdheden en verplichtingen der advocaten
+ § 2a. Van de bevoegdheden en verplichtingen van andere dan in Nederland ingeschreven advocaten
+ § 2b. De bevoegdheden en verplichtingen van de advocaat uit een andere lidstaat die onder zijn oorspronkelijke beroepstitel als advocaat werkzaam wil zijn
- § 3. Van de Nederlandse orde van advocaten, van de orden in de arrondissementen, en van haar organen
- § 3a. Toezicht
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht