1°.
de benaming "wisselbrief", opgenomen in den tekst zelf en uitgedrukt in de taal, waarin de titel is gesteld;
2°.
de onvoorwaardelijke opdracht tot betaling van een bepaalde som;
3°.
den naam van dengene, die betalen moet (betrokkene);
4°.
de aanwijzing van den vervaldag;
5°.
die van de plaats, waar de betaling moet geschieden;
6°.
den naam van dengene, aan wien of aan wiens order de betaling moet worden gedaan;
7°.
de vermelding van de dagteekening, alsmede van de plaats, waar de wisselbrief is getrokken;
8°.
de handteekening van dengene, die den wisselbrief uitgeeft (trekker).