1.
Een motorrijtuig wordt gehouden door degene:
a.
op wiens naam het motorrijtuig is gesteld in het kentekenregister;
b.
die het motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven, feitelijk ter beschikking heeft;
c.
die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig in Nederland feitelijk ter beschikking heeft.
2.
Als motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven wordt niet aangemerkt een motorrijtuig waarvoor ingevolge
artikel 37 van de Wegenverkeerswet 1994 het voorzien zijn van een kenteken ter zake van het gebruik van de weg niet is voorgeschreven. De eerste volzin is niet van toepassing met betrekking tot artikel 37, eerste lid, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994, behoudens voorzover bij ministeriƫle regeling anders wordt bepaald.
3.
Een houder als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel c, niet zijnde een lichaam, wordt, behoudens tegenbewijs, geacht in Nederland zijn hoofdverblijf te hebben indien hij in Nederland: