1.
Een lijk wordt slechts opgegraven met vergunning van de burgemeester van de gemeente waarin het is begraven, en, indien het een particulier graf betreft, met toestemming van de rechthebbende op het graf.
2.
Aan de vergunning verbindt de burgemeester de nodige voorschriften betreffende geneeskundig toezicht alsmede vervoer en bestemming van het lijk.
3.
Een opgegraven lijk mag worden gecremeerd, wanneer het verzoek daartoe gedaan wordt door de in artikel 18 bedoelde persoon. De paragrafen 1, 2 en 3 van hoofdstuk II zijn ten aanzien van de crematie niet van toepassing.
4.
Crematie binnen een jaar na de begraving vindt slechts plaats met schriftelijk verlof van de officier van justitie van de plaats van opgraving.
Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
+ Hoofdstuk II. Algemene voorschriften voor de lijkbezorging
- Hoofdstuk III. Begraving
+ Hoofdstuk IV. Crematie
+ Hoofdstuk V. Bijzondere wijzen van lijkbezorging
+ Hoofdstuk VI. Bijzondere bepalingen
+ Hoofdstuk VII. Strafbepalingen
+ Hoofdstuk VIII. Overgangs- en slotbepalingen
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht