1.
Bij intrekking van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats worden de accijnsgoederen waarvoor die accijnsgoederenplaats als zodanig is aangewezen, die binnen die plaats voorhanden zijn op de dag met ingang waarvan de vergunning wordt ingetrokken, aangemerkt als te zijn uitgeslagen tot verbruik en wordt het tijdvak waarover de accijns verschuldigd is, aangemerkt als te zijn geëindigd op die dag.
2.
De inspecteur kan bepalen dat de termijn waarbinnen de accijns dient te worden voldaan over het tijdvak waartoe de in het eerste lid bedoelde dag behoort alsmede over het daaraan onmiddellijk voorafgaande tijdvak in afwijking van artikel 19, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen minder bedraagt dan één maand.
Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen
+ Hoofdstuk II. Definities van de accijnsgoederen en tarieven
- Hoofdstuk III. Uitslag tot verbruik
+ Hoofdstuk IV. Invoer
+ Hoofdstuk V. Vrijstellingen en teruggaven
+ Hoofdstuk Va
+ Hoofdstuk VI. Bijzondere bepalingen
+ Hoofdstuk VII. Verbodsbepalingen en strafbepalingen
+ Hoofdstuk VIII. Slotbepalingen
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht