1.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
a.
werknemer: de werknemer, bedoeld in
artikel 1:1, onderdeel b, met uitzondering van degene die op grond van de
Eerste Afdeling, Paragraaf 2, van de Ziektewet geen werknemer in de zin van die
wet is;
1°.
op grond van de
Eerste Afdeling, Paragraaf 2, van de Ziektewet , met uitzondering van
artikel 8a, wel werknemer in de zin van
die wet is, of
2.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt mede verstaan onder:
2.
De werknemer heeft gedurende de periode dat het verlof in verband met adoptie of de opname van een pleegkind wordt genoten overeenkomstig
artikel 3:2, tweede lid of vijfde lid, recht op uitkering.
1.
De vrouwelijke gelijkgestelde heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op uitkering gedurende ten minste zestien weken, overeenkomstig het tweede en derde lid.
2.
Het recht op uitkering in verband met zwangerschap vangt aan zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, of tien weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft, zoals aangegeven in een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Indien de vrouwelijke gelijkgestelde dat wenst vangt het recht op uitkering in verband met zwangerschap aan op een later tijdstip, doch uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling of uiterlijk acht weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft.
3.
Het recht op uitkering in verband met bevalling vangt aan op de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat de uitkering in verband met zwangerschap tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen.
4.
Voor de toepassing van het derde lid worden dagen waarover de vrouwelijke gelijkgestelde ziekengeld heeft genoten in de periode dat zij recht heeft op uitkering in verband met zwangerschap maar die uitkering nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover zij uitkering in verband met zwangerschap heeft genoten.
5.
Als een kind tijdens de periode waarop een recht op uitkering in verband met bevalling bestaat vanwege zijn medische toestand in het ziekenhuis is opgenomen, wordt het recht op uitkering in verband met bevalling verlengd met de tijd dat het kind in het ziekenhuis heeft doorgebracht vanaf de achtste dag van opname tot en met de laatste dag waarop het recht op uitkering bestaat tot een maximum van tien weken. De in de eerste zin bedoelde verlenging van het recht op uitkering in verband met de bevalling is uitsluitend van toepassing voor zover de aldaar bedoelde ziekenhuisopname langer duurt dan het aantal dagen waarmee de uitkering in verband met de bevalling als gevolg van de werkelijke datum van bevalling op grond van het derde lid wordt verlengd.
Artikel 3:3, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
1.
De gelijkgestelde heeft in verband met de adoptie van een kind recht op uitkering.
2.
Het recht op uitkering in verband met adoptie bedraagt ten hoogste vier aaneengesloten weken gedurende een tijdvak van zesentwintig weken. Het tijdvak van zesentwintig weken gaat in vier weken vóór de eerste dag dat de feitelijke opneming ter adoptie een aanvang heeft genomen of zal nemen, zoals die dag is aangeduid in een door de werknemer aan de werkgever overgelegd document waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal worden opgenomen.
3.
Indien als gevolg van een adoptieverzoek tegelijkertijd twee of meer kinderen feitelijk ter adoptie worden opgenomen, bestaat het recht op uitkering slechts ten aanzien van één van die kinderen.
1.
De vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling doet de aanvraag daartoe door tussenkomst van de werkgever bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof onderscheidenlijk de datum waarop zij het recht op uitkering wil laten ingaan. Bij die aanvraag wordt gemeld:
a.
de vermoedelijke datum van bevalling;
b.
de datum waarop het zwangerschapsverlof ingaat dan wel de datum waarop de gelijkgestelde het recht op uitkering wil laten ingaan.
Indien het bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer of het recht op uitkering van de vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde wordt verlengd op grond van
artikel 3:1, vijfde lid, onderscheidenlijk
3:8, vijfde lid, brengt de werkgever het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvan op de hoogte. De werkgever verstrekt aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de op verzoek van de vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde door het ziekenhuis af te geven verklaring, bedoeld in
artikel 3:3, tweede lid.
2.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de werkgever, uiterlijk binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering geëindigd is, een verklaring vragen van een arts of verloskundige over de vermoedelijke datum van bevalling, welke is opgemaakt uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof onderscheidenlijk twee weken voor de datum waarop de vrouwelijke werknemer het recht op uitkering wil laten ingaan.
3.
De werknemer of gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met adoptie of pleegzorg, doet de aanvraag daartoe door tussenkomst van de werkgever bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het verlof in verband met adoptie of pleegzorg onderscheidenlijk de datum waarop hij het recht op uitkering wil laten ingaan. Bij de aanvraag worden documenten gevoegd waaruit blijkt dat een kind ter adoptie of pleegzorg is of zal worden opgenomen en wanneer die opneming ter adoptie of pleegzorg heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden. Bij die aanvraag wordt de datum waarop het verlof in verband met adoptie of pleegzorg ingaat gemeld dan wel de datum waarop hij het recht op uitkering wil laten ingaan.
4.
Indien de aanvraag niet tijdig wordt gedaan, wordt de uitkering uitsluitend toegekend voor zover het tijdvak waarin sprake was van recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, adoptie of pleegzorg, valt in het jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de werknemer of gelijkgestelde afwijken van de eerste zin.
1.
Indien de vrouwelijke gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, geen werkgever heeft, doet zij de aanvraag daartoe bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum waarop zij het recht op uitkering wil laten ingaan.
Artikel 3:11, eerste lid, tweede volzin, is van toepassing. Indien het recht op uitkering van de vrouwelijke gelijkgestelde, bedoeld in de eerste volzin, wordt verlengd op grond van
artikel 3:8, vijfde lid, brengt zij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvan op de hoogte.
Artikel 3:3, tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. De vrouwelijke gelijkgestelde verstrekt aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de op haar verzoek door het ziekenhuis af te geven verklaring, bedoeld in artikel 3:3, tweede lid.
2.
Indien de gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van uitkering in verband met adoptie of pleegzorg, geen werkgever heeft, doet hij de aanvraag daartoe bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor ingang van de datum waarop hij het recht op uitkering wil laten ingaan.
Artikel 3:11, derde lid, tweede en derde volzin, is van toepassing.
3.
Indien de aanvraag niet tijdig wordt gedaan, wordt de uitkering uitsluitend toegekend voor zover het tijdvak waarin sprake was van recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, adoptie of pleegzorg, valt in het jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de gelijkgestelde afwijken van de eerste zin.
4.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gelijkgestelde mede verstaan degene die recht op uitkering heeft op grond van
artikel 3:10.
1.
De uitkering, bedoeld in deze paragraaf, bedraagt per dag het dagloon.
2.
Voor de berekening van de uitkering waarop op grond van deze paragraaf recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon, bedoeld in
hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, dat de werknemer of de gelijkgestelde, bedoeld in
artikel 3:6, dan wel de betrokkene, bedoeld in
artikel 3:10, in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het recht op uitkering op grond van deze paragraaf is ontstaan, verdiende in de dienstbetrekking waaruit dat recht is ontstaan, doch ten hoogste het bedrag, bedoeld in
artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
3.
In afwijking van het tweede lid, wordt, indien de gelijkgestelde, bedoeld in
artikel 3:6, eerste lid, direct voorafgaand aan het recht op uitkering op grond van deze wet of de betrokkene, bedoeld in
artikel 3:10, voorafgaand aan het recht op uitkering op grond van deze wet, een recht op uitkering heeft gehad op grond van de
Ziektewet , de
Werkloosheidswet , met uitzondering van
artikel 18 en
hoofdstuk IV, of de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen , voor de hoogte van het dagloon uitgegaan van het dagloon zoals dat op grond van de Ziektewet, Werkloosheidswet, of Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is vastgesteld en herzien.
4.
Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de vaststelling en de herziening van het dagloon, bedoeld in het tweede en derde lid, nadere en zo nodig afwijkende regels gesteld, onder meer over de vaststelling en herziening van het dagloon wanneer de dienstbetrekking in het tweede lid, korter heeft geduurd dan het jaar, bedoeld in dat lid en over de vaststelling van het dagloon voor de vrijwillig verzekerde, bedoeld in
artikel 3:6, tweede lid, van deze wet.
6.
Indien het recht op uitkering op grond van de
Werkloosheidswet van:
b.
de betrokkene, bedoeld in
artikel 3:10, die voorafgaand aan de uitkering op grond van deze wet een uitkering op grond van de
Werkloosheidswet heeft gehad,
is gebaseerd op de
Werkloosheidswet zoals deze luidde voor inwerkingtreding van
artikel XXVI, onderdeel S, van de Wet werk en zekerheid, dan blijft
artikel 3:13, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van
artikel XIV, onderdeel B, van de Verzamelwet SZW 2015 van toepassing en wordt in het tweede lid «op grond van de
artikelen 15 en
16 van de Ziektewet en de daarop berustende bepalingen» gelezen als: op grond van de artikelen 15 en 16 van de Ziektewet en de daarop berustende bepalingen zoals deze luidden op de dag voor de inwerkingtreding van de artikelen XXVI, onderdeel S en
XXVIII, onderdeel A, van de Wet werk en zekerheid.
7.
Indien het recht op uitkering op grond van de
Werkloosheidswet van de gelijkgestelde, die als gelijkgestelde wordt aangemerkt op grond van de
artikelen 3:6, eerste lid, of
3:10 van deze wet en
8, onderdeel a, van de Ziektewet, en die persoon direct voorafgaand aan de uitkering op grond van de
Ziektewet een recht op uitkering had op grond van de Werkloosheidswet, is gebaseerd op de Werkloosheidswet zoals deze luidde voor inwerkingtreding van de
artikelen XXVI, onderdeel S en XXVIII, onderdeel A, van de Wet werk en zekerheid, dan blijft
artikel 3:13 van deze wet, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van
artikel XIV, onderdeel B, van de Verzamelwet SZW 2015 en van
artikel XXVIII, onderdeel A, van de Wet werk en zekerheid van toepassing.
8.
Het zesde tot en met achtste lid vervallen met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
1.
De betaling geschiedt als regel in tijdvakken van een maand.
2.
De uitkering wordt betaald over iedere dag, doch niet over de zaterdagen en de zondagen.
1.
Is van de aanvrager of ontvanger van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een adres in Nederland bekend, terwijl in de basisregistratie personen ambtshalve is opgenomen dat hij is vertrokken naar een onbekend land van verblijf, dan verzoekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem de afwijkende registratie in de basisregistratie personen binnen een redelijke termijn ongedaan te laten maken.
2.
Wanneer na afloop van deze termijn, de afwijkende registratie niet is beëindigd of als uit de basisregistratie personen niet blijkt dat het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente de gegevens over het adres in onderzoek heeft genomen, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling van de uitkering aan de persoon, die recht heeft op de uitkering, op.
3.
De opschorting wordt beëindigd zodra is vastgesteld dat de persoon, bedoeld in het tweede lid, in het buitenland woont of verblijft of dat een adres in Nederland in de basisregistratie personen is opgenomen.
4.
Indien het onderzoek van het college van burgemeester en wethouders is afgerond en de persoon, bedoeld in het tweede lid, in de basisregistratie personen ambtshalve opgenomen blijft met gegevens over het vertrek uit Nederland, schort het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de betaling van de uitkering op tot verblijf in het buitenland kan worden vastgesteld of een adres in Nederland in de basisregistratie personen is opgenomen.
1.
Met betrekking tot een uitkering op grond van deze paragraaf zijn de volgende artikelen van de
Ziektewet en de op die artikelen berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing:
e.
ter zake van ontheffing in verband met gemoedsbezwaren:
artikel 43;
i.
ter zake van de termijn waarbinnen op het bezwaarschrift moet zijn beslist:
artikel 74;
j.
ter zake van het beroep in cassatie:
artikel 75c ;
l.
ter zake van de toepasselijkheid van de
Algemene termijnenwet :
artikel 89;
n.
ter zake van vervreemding, verpanding en volmacht tot ontvangst:
artikel 50;
p.
ter zake van het afzien van het horen van de belanghebbende:
artikel 72d.
1.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:
1°.
in Nederland woont en die winst uit onderneming geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft;
3°.
anders dan uit dienstbetrekking inkomsten uit tegenwoordige arbeid geniet;
4°.
anders dan in dienstbetrekking arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft;
5°.
directeur-grootaandeelhouder is en het werk tot stand brengt uitsluitend voor rekening en risico van de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is;
6°.
anders dan in dienstbetrekking of als zelfstandige als bedoeld in de onderdelen 1° tot en met 5° meewerkt in de onderneming van een echtgenoot of geregistreerde partner;
d.
dienstbetrekking: een dienstbetrekking in de zin van de
Ziektewet ;
f.
inkomsten uit tegenwoordige arbeid: het gezamenlijke bedrag van:
2.
Door Onze Minister worden, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, regels gesteld omtrent hetgeen onder directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in het eerste lid onderdeel 5°, wordt verstaan.
3.
Het recht op uitkering in verband met zwangerschap vangt aan zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, of tien weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft, zoals aangegeven in een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Indien de vrouwelijke zelfstandige dat wenst, vangt het recht op uitkering in verband met zwangerschap aan op een later tijdstip, doch uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling of uiterlijk acht weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft.
4.
Het recht op uitkering in verband met bevalling vangt aan op de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat de uitkering in verband met zwangerschap tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen.
5.
Voor de toepassing van het vierde lid worden dagen waarover de vrouwelijke zelfstandige ziekengeld heeft genoten in de periode dat zij recht heeft op uitkering in verband met zwangerschap maar die uitkering nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover zij uitkering in verband met zwangerschap heeft genoten.
7.
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van het zesde lid ten aanzien van:
a.
vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten, dan wel hebben verricht;
8.
Zo nodig in afwijking van het zesde en het zevende lid en de daarop berustende bepalingen, bestaat recht op een uitkering voor de persoon voor wie dit recht voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie en bestaat geen recht op een uitkering voor de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
9.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het zesde lid en van
artikel 3:17, eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden.
10.
De zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijkgesteld is met een dienstbetrekking als bedoeld in
artikel 4 of
5 van de Ziektewet, en die partner is als bedoeld in
artikel 3:1a, tweede lid, heeft, indien de moeder overlijdt tijdens de periode, waarin recht op uitkering bestaat op grond van
artikel 3:7,
3:8 of
3:18, recht op uitkering gedurende het resterende aantal weken waarover voor de moeder nog recht op uitkering zou bestaan, met dien verstande dat
artikel 3:1, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is.
11.
De zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijkgesteld is met een dienstbetrekking als bedoeld in
artikel 4 of
5 van de Ziektewet, en die partner is als bedoeld in
artikel 3:1a, tweede lid, heeft recht op uitkering, indien de moeder, die geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in
afdeling 2 van hoofdstuk 3, overlijdt voordat tien weken na de dag van de geboorte van het kind zijn verstreken. Het recht bestaat vanaf de dag van overlijden en eindigt tien weken na de dag van de geboorte van het kind, met dien verstande dat
artikel 3:1, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is.
1.
De vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst kan een recht op uitkering op grond van
artikel 3:18, tezamen met het recht op vakantie-uitkering daarover, genieten in de vorm van een uitkering ter zake van vervanging.
2.
Toekenning van een uitkering ter zake van vervanging, bedoeld in het eerste lid, is uitsluitend mogelijk:
a.
indien ter vervanging van de vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst een persoon werkzaam is gedurende de periode dat het recht op uitkering bestaat, en
b.
de persoon die als vervanger werkzaam is, ter beschikking wordt gesteld door een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling, die zich krachtens haar statuten ten doel stelt arbeidskrachten ter beschikking te stellen.
1.
De vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, doet de aanvraag daartoe bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof. Bij die aanvraag wordt gemeld:
a.
de vermoedelijke datum van bevalling, onder overlegging van de verklaring van een arts of van een verloskundige waarin die datum is aangegeven;
c.
of zij de uitkering wil genieten in de vorm van een uitkering ter zake van vervanging.
2.
Indien de aanvraag niet tijdig wordt gedaan, wordt de uitkering uitsluitend toegekend voor zover het tijdvak waarin sprake was van recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, valt in het jaar voorafgaand aan de aanvraag. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst afwijken van de eerste zin.
3.
De aanvraag voor de uitkering, bedoeld in
artikel 3:18, tiende of elfde lid, doet de partner, bedoeld in
artikel 3:1a, tweede lid, uiterlijk twee weken na de datum van het overlijden bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bij de aanvraag wordt een afschrift van de akte van overlijden van de moeder en van de akte van geboorte van het kind gevoegd.
4.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de partner, bedoeld in
artikel 3:1a, tweede lid, afwijken van de termijn bedoeld in het derde lid.
5.
De vrouwelijke zelfstandige, de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de partner, bedoeld in
artikel 3:1a, tweede lid, die zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst is of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijk is gesteld met een dienstbetrekking als bedoeld in
artikel 4 of
5 van de Ziektewet verstrekt in voorkomend geval aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verklaring, bedoeld in
artikel 3:3, tweede lid.
2.
De uitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per dag 100% van de grondslag.
3.
Zo nodig in afwijking van het tweede lid en van
artikel 3:29, derde lid, onder b, bedraagt de uitkering in verband met zwangerschap en bevalling 100% van het minimumloon, bedoeld in
artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, indien de vrouwelijke zelfstandige in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar waarin het recht op uitkering ontstaat als zelfstandige, aan werkzaamheden voor één of meer ondernemingen tenminste het aantal uren heeft besteed dat is vermeld in
artikel 3.6, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 3:24
De uitkering ter zake van vervanging bedraagt de grondslag, bedoeld in
artikel 3:23, eerste lid, vermeerderd met het bedrag aan premies en aan inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in
artikel 42 van de Zorgverzekeringswet, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij uitbetaling als uitkering in verband met zwangerschap en bevalling daarover verschuldigd zou zijn.
1.
De betaling geschiedt als regel in tijdvakken van een maand.
2.
De uitkering wordt betaald over iedere dag, doch niet over de zaterdagen en de zondagen.
3.
De uitkering ter zake van vervanging wordt uitbetaald aan de instelling bedoeld in artikel 3:21, tweede lid, onderdeel b.
1.
Met betrekking tot een uitkering op grond van deze paragraaf zijn de volgende artikelen van de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de op die artikelen berustende bepalingen van overeenkomstige toepassing:
k.
ter zake van terugvordering:
artikel 63, met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat, in afwijking van het eerste lid van dat artikel, onder bij dat besluit te bepalen omstandigheden, een uitkering ter zake van vervanging niet wordt teruggevorderd;
l.
ter zake van vervreemding, verpanding en volmacht tot ontvangst:
artikel 66;
n.
ter zake van het afzien van het horen van de belanghebbende:
artikel 95b.
a.
het
derde lid van artikel 61 wordt toegepast ongeacht of het recht op uitkering met ingang van de dag na het overlijden binnen een maand zou zijn geëindigd;
b.
indien een uitkering is toegekend in de vorm van een uitkering ter zake van vervanging, de overlijdensuitkering wordt betaald overeenkomstig het
eerste lid van artikel 61, als was de uitkering toegekend als uitkering in verband met zwangerschap en bevalling of adoptie. Het
zevende lid van artikel 61 blijft daarbij buiten toepassing.
Artikel 3:28
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan controlevoorschriften vaststellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze afdeling.
1.
Indien een persoon over dezelfde periode op grond van dezelfde paragraaf zowel recht heeft op een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling als op een uitkering in verband met adoptie of pleegzorg, wordt haar de uitkering in verband met adoptie of pleegzorg of ter zake van vervanging in verband met adoptie of pleegzorg niet uitbetaald.
Indien een persoon over dezelfde periode op grond van dezelfde paragraaf zowel recht heeft op een uitkering in verband met adoptie als op een uitkering in verband met pleegzorg wordt hem de uitkering in verband met pleegzorg of ter zake van vervanging in verband met pleegzorg niet uitbetaald.
2.
Indien een persoon over dezelfde periode zowel recht heeft op een uitkering op grond van
paragraaf 1 als op een uitkering op grond van
paragraaf 2 van deze afdeling, wordt hem de uitkering op grond van
paragraaf 2 uitbetaald voorzover deze de uitkering op grond van
paragraaf 1 van deze afdeling overtreft. Indien de uitkering op grond van
paragraaf 1 geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd op grond van enig handelen of nalaten dat de betrokkene kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit lid die uitkering in aanmerking genomen alsof die weigering niet heeft plaatsgevonden.
3.
Indien een vrouwelijke zelfstandige of een vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst over eenzelfde periode zowel recht heeft op een uitkering op grond van
paragraaf 1, als op een uitkering op grond van
paragraaf 2 van deze afdeling, worden haar, in afwijking van het tweede lid, zowel de uitkering op grond van zowel
paragraaf 1, als de uitkering op grond van
paragraaf 2 uitbetaald, mits de vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst niet vrijwillig verzekerd is als bedoeld in de
Tweede Afdeling, Hoofdstuk IV, van de Ziektewet en voor zover:
a.
werkzaamheden als vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst worden verricht; en
b.
de uitkering op grond van
paragraaf 1 en de uitkering op grond van
paragraaf 2 samen niet meer bedragen dan 100% van de som van de inkomsten uit of in verband met arbeid die de vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst ontving op de dag direct voorafgaande aan de dag waarop recht op uitkering op grond van
afdeling 2, paragraaf 1, en de uitkering op grond van
afdeling 2, paragraaf 2, ontstaat.
4.
Indien een gelijkgestelde als bedoeld in
artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, over dezelfde periode tevens uit andere hoofde recht heeft op één of meerdere uitkeringen op grond van
paragraaf 1, wordt de uitkering van die gelijkgestelde uitbetaald voorzover deze uitkering samen met de andere uitkeringen niet meer bedraagt dan 100% van het dagloon dat ten grondslag ligt aan de loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten.
5.
Indien een persoon over dezelfde periode zowel recht heeft op een uitkering op grond van
paragraaf 1 van deze afdeling als op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt eerstgenoemde uitkering uitbetaald voorzover deze samen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet meer bedraagt dan het hoogste van de daglonen, die aan die uitkeringen ten grondslag liggen.
6.
Indien een persoon over dezelfde periode zowel recht heeft op een uitkering op grond van
paragraaf 2 van deze afdeling als op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen , wordt:
a.
indien de grondslag van de eerstgenoemde uitkering lager is dan de grondslag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of daaraan gelijk is, de eerstgenoemde uitkering uitbetaald voorzover deze samen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet meer bedraagt dan de grondslag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering;
b.
indien de grondslag van de eerstgenoemde uitkering hoger is dan de grondslag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, de eerstgenoemde uitkering uitbetaald voorzover deze samen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet meer bedraagt dan de grondslag van de eerstgenoemde uitkering;
7.
Voor de toepassing van het derde tot en met vijfde lid wordt onder arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering , arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen , uitkering op grond van
paragraaf 1 van deze afdeling en uitkering op grond van
paragraaf 2 van deze afdeling tevens verstaan de vakantie-uitkering waarop uit hoofde van die arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en die uitkeringen recht bestaat, voor zover die vakantie-uitkering over dezelfde periode is berekend.
8.
Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd op grond van enig handelen of nalaten dat de betrokkene kan worden verweten, wordt voor de toepassing van het vierde en vijfde lid de arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking genomen alsof die weigering niet heeft plaatsgevonden.
1.
Op de zelfstandige, bedoeld in artikel 3:17, onderdeel a, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van
artikel II, onderdeel D, van de Wet einde toegang verzekering WAZ, van wie de vermoedelijke of feitelijke bevallingsdatum valt binnen 40 weken na de inwerkingtreding van
dat artikel dan wel die binnen 40 weken na de inwerkingtreding van dat artikel feitelijk een kind ter adoptie of pleegzorg heeft opgenomen, blijft hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 2, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van
artikel II, onderdeel D, van de Wet einde toegang verzekering WAZ van toepassing met betrekking tot die bevalling dan wel die opneming.
2.
Op de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, bedoeld in artikel 3:17, onderdeel b, zoals dat onderdeel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van
artikel II, onderdeel D, van de Wet einde toegang verzekering WAZ, die binnen 40 weken na de inwerkingtreding van dat artikel feitelijk een kind ter adoptie of pleegzorg heeft opgenomen, blijft hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 2, zoals dat luidde voorafgaand aan de inwerkingtreding van
artikel II, onderdeel D, van de Wet einde toegang verzekering WAZ van toepassing met betrekking tot die opneming.
3.
In afwijking van het eerste en tweede lid komen de onder toepassing van dit artikel te betalen uitkeringen en de uitvoeringskosten met betrekking tot die uitkeringen ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.
1.
Indien de vrouwelijke werknemer op het tijdstip waarop de
Wet van 17 december 2014 houdende modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Stb. 565) in werking treedt reeds met zwangerschaps- of bevallingsverlof is, blijven op dat verlof
afdeling 1 en
afdeling 2, paragraaf 1, van dit hoofdstuk van toepassing zoals die luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van genoemde wet.
2.
Indien de vrouwelijke gelijkgestelde, de vrouwelijke zelfstandige en de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde wet in werking treedt een uitkering heeft in verband met haar zwangerschap of bevalling blijft op die uitkering
afdeling 2, paragrafen 2 en
3, van dit hoofdstuk van toepassing zoals die luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde
wet .
3.
Het recht op verlof, bedoeld in
artikel 3:1a, eerste of vierde lid, en het recht op uitkering, bedoeld in
artikel 3:18, tiende of elfde lid, zijn van toepassing op de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, indien de moeder bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in artikel 3.18 geniet, ingegaan voor de datum van inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel Ca, van de Wet van 17 december 2014 houdende modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Stb. 565) en de moeder na dat tijdstip overlijdt.