1.
De uitkeringsduur is ten minste drie maanden en ten hoogste 24 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag waarop het recht op uitkering is ontstaan.
2.
Indien de werknemer:
a. aantoont in de periode van vijf kalenderjaren onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, in ten minste vier kalenderjaren over 52 of meer dagen per kalenderjaar respectievelijk over 208 of meer uren per kalenderjaar loon te hebben ontvangen, waarbij voor 1 januari 2013 52 of meer dagen bepalend is en vanaf 1 januari 2013 208 of meer uren; of
b. onmiddellijk voorafgaande aan of op zijn eerste dag van werkloosheid recht heeft op een uitkering op grond van een wet als genoemd in artikel 19, eerste lid, onderdeel b, c of d;
is de uitkeringsduur een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden voor zover het arbeidsverleden niet meer dan tien kalenderjaren is; en
wordt de uitkeringsduur, voor zover het arbeidsverleden meer is dan tien kalenderjaren, verlengd met een halve maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden gelegen na 2015 en met een maand voor ieder kalenderjaar arbeidsverleden gelegen voor 2016. Bij het berekenen van de uitkeringsduur worden de maanden en de halve maanden bij elkaar opgeteld en wanneer die berekening niet leidt tot een aantal gehele maanden, telt een halve maand voor 15 kalenderdagen.
3.
Bij het vaststellen van de uitkeringsduur op grond van het eerste en tweede lid blijven perioden waarin recht op uitkering bestaat op grond van artikel 18, eerste lid, buiten beschouwing.
4.
Indien de duur van het arbeidsverleden gelegen voor 2016 niet louter uitgedrukt wordt in een aantal gehele kalenderjaren, wordt het kwart, halve of driekwart kalenderjaar geacht gelegen te zijn na 2015.
5.
Als de duur van het arbeidsverleden gelegen na 2015 niet louter uitgedrukt wordt in een aantal gehele kalenderjaren, wordt de duur van het arbeidsverleden naar beneden afgerond tot gehele kalenderjaren.
6.
Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt berekend door samentelling van:
a. het aantal kalenderjaren, vanaf en met inbegrip van 2013 tot en met het kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het kalenderjaar waarin zijn eerste werkloosheidsdag is gelegen, waarin de werknemer over 208 of meer uren loon heeft ontvangen;
b. het aantal kalenderjaren, vanaf en met inbegrip van 1998 tot 2013, waarover de werknemer over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen; en
c. het aantal kalenderjaren vanaf en met inbegrip van het kalenderjaar waarin de werknemer zijn 18e verjaardag bereikte tot 1998.
7.
Een kalenderjaar wordt in aanmerking genomen bij de berekening, bedoeld in het vierde lid, onderdelen a en b, indien volgens de informatie, bedoeld in artikel 33d van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, de werknemer in dat kalenderjaar over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen respectievelijk over 208 of meer uren loon heeft ontvangen.
Inhoudsopgave
+ Hoofdstuk I. Algemene bepalingen
- Hoofdstuk II. De uitkering bij werkloosheid
+ Hoofdstuk III. De vrijwillige verzekering van uitkering bij werkloosheid
+ Hoofdstuk IV. Overneming van uit de dienstbetrekking voortvloeiende verplichtingen bij onmacht van de werkgever te betalen
+ Hoofdstuk V. Vervallen.
+ Hoofdstuk VI. Reïntegratiemaatregelen
+ Hoofdstuk VII. Verhaal
+ Hoofdstuk VIII. De uitvoeringsorganisatie
+ Hoofdstuk IX. Bepalingen van procedurele aard
+ Hoofdstuk X. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht en beroep in cassatie
+ Hoofdstuk XA. Experimenten
+ Hoofdstuk XB. Overgangsbepalingen
+ Hoofdstuk XI. Straf- en slotbepalingen
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht