1.
Degene, die de verklaring van toestemming als bedoeld in de
artikelen 34, eerste lid en
37, eerste lid, intrekt, geeft hiervan onverwijld schriftelijk kennis aan de ten aanzien van de houder tot verstrekking bevoegde autoriteit dan wel, indien deze autoriteit niet bekend is, aan Onze Minister, onderscheidenlijk de Gouverneur.