Artikel 1.01. Betekenis van enkele uitdrukkingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
1°. schip: elk vaartuig met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water;
2°. motorschip: schip dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, met uitzondering van een schip waarvan de motor slechts wordt gebruikt ter verbetering van zijn bestuurbaarheid, wanneer het wordt gesleept of geduwd;
3°. groot schip: schip niet zijnde een klein schip;
4°. klein schip: schip waarvan de lengte minder dan 20 m bedraagt, waartoe als de lengte wordt aangemerkt de afstand van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste vaste deel van de romp, zonder de boegspriet, de papegaaistok en het trimvlak, zulks met uitzondering van
a. een schip dat een groot schip sleept, assisteert, duwt of langszijde vastgemaakt meevoert;
b. een passagiersschip;
c. een veerpont die vaart op een vaarweg van klasse II of hoger, zoals vastgesteld door de Conférence Européenne des Ministres de Transport en opgenomen in de Richtlijnen vaarwegen zoals periodiek vast te stellen door de Minister van Infrastructuur en Milieu;
d. een vissersschip;
e. een duwbak;
5°. snel schip: groot motorschip, dat met een snelheid van meer dan 40 km per uur ten opzichte van het water kan varen;
6°. passagiersschip: schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren;
7°. zeegaand schip: groot schip dat, nadat het van zee is gekomen dan wel voordat het naar zee vertrekt, deelneemt aan de scheepvaart op een der in bijlage 11 genoemde vaarwegen;
8°. bovenmaats schip: schip, behorende tot een daartoe door de bevoegde autoriteit aangewezen categorie van schepen, die in hun manoeuvreerbaarheid zijn beperkt, doordat zij ten gevolge van hun diepgang of hun lengte gebonden zijn aan een bepaald gedeelte van de vaarweg;
9°. duwboot: motorschip dat deel uitmaakt van een duwstel en daarbij dient voor het voortbewegen en het sturen van de andersoortige schepen en dat daartoe is gebouwd of ingericht;
10°. duwbak: schip dat is gebouwd of in het bijzonder geschikt is om te worden geduwd;
11°. zeeschipbak: duwbak die is gebouwd om aan boord van een zeeschip te kunnen worden vervoerd en om de binnenvaarwegen te bevaren;
12°. drijvend werktuig: schip voorzien van werktuigen, die zijn bestemd om op vaarwegen of in havens te worden gebruikt;
13°. vissersschip: schip dat vist met netten, lijnen, sleepnetten of ander vistuig, die de manoeuvreerbaarheid beperken;
14°. veerpont: schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt overgestoken, en dat door de bevoegde autoriteit als veerpont is aangemerkt;
15°. zeilschip: schip dat uitsluitend door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen. Een schip dat onder zeil vaart en tegelijkertijd zijn mechanische middelen tot voortbeweging gebruikt is een motorschip;
16°. zeilplank: klein zeilschip voorzien van een vrij bewegende zeiltuigage, die is gemonteerd op een in alle richtingen draaibare mastvoet en die tijdens het zeilen niet in een vaste positie wordt ondersteund;
17°. snelle motorboot: klein schip dat, bij gebruikmaking van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, sneller dan 20 km per uur ten opzichte van het water kan varen;
18°. waterscooter: snelle motorboot gebouwd of ingericht om door een of meer personen skiënd door of over het water te worden voortbewogen;
1°. samenstel:
a. sleep;
b. duwstel;
c. gekoppeld samenstel;
d. samenstel van een of meer motorschepen en een alleenvarend motorschip, een duwstel of een gekoppeld samenstel dat door deze motorschepen wordt geassisteerd;
2°. sleep: samenstel van een of meer motorschepen en een of meer op tros daaraan verbonden andersoortige schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen, waarbij de motorschepen dienen voor het voortbewegen dan wel voor het voortbewegen en het sturen van de andersoortige schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen;
3°. duwstel: hecht samenstel van een of meer duwboten en een of meer andersoortige schepen, waarvan er tenminste één is geplaatst voor een der duwboten;
4°. gekoppeld samenstel: samenstel van langszijde van elkaar vastgemaakte schepen, waarvan er geen is geplaatst voor het motorschip dat dient voor het voortbewegen en het sturen van het samenstel;
5°. assisteren: bijstaan door een of meer motorschepen van een alleenvarend motorschip dan wel van een duwstel of van een gekoppeld samenstel bij het zich voortbewegen en bij het sturen of bij een van deze handelingen;
1°. ’s nachts: tijd tussen zonsondergang en zonsopgang;
2°. overdag: tijd tussen zonsopgang en zonsondergang;
3°. wit licht, rood licht, groen licht, geel licht en blauw licht: lichten waarvan de kleuren voldoen aan de daaromtrent vastgestelde voorschriften;
4°. krachtig licht, helder licht en gewoon licht: lichten waarvan de sterkte voldoet aan de daaromtrent vastgestelde voorschriften;
5°. flikkerlicht: periodelicht tonende 50 tot 60 flikkeringen per minuut;
6°. snel flikkerlicht: zwaailicht of periodelicht tonende 100 tot 150 flikkeringen per minuut;
a. korte stoot: geluidssein durende ongeveer 1 seconde;
b. lange stoot: geluidssein durende ongeveer 4 seconden; de tijdruimte tussen twee opeenvolgende stoten moet ongeveer 1 seconde bedragen;
8°. reeks zeer korte stoten: reeks van tenminste 6 stoten, elk durende ongeveer ¼ seconde; de tijdruimte tussen de opeenvolgende stoten moet ongeveer ¼ seconde bedragen;
1°. drijvend voorwerp: bouwsel dat geschikt is gemaakt om te water te worden verplaatst en dat geen schip of drijvende inrichting is;
2°. drijvende inrichting: drijvend bouwsel dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst;
3°. stilliggend: hetzij ten anker hetzij gemeerd liggend;
4°. varend: niet ten anker of gemeerd liggend noch vastgevaren;
5°. vaarweg: elk voor het openbaar verkeer met schepen openstaand water;
6°. vaarwater: gedeelte van een vaarweg dat feitelijk door de scheepvaart kan worden gebruikt;
7°. exploitant: eigenaar, rompbevrachter of ieder ander die de zeggenschap heeft over het gebruik van een schip;
8°. ADN: Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de binnenwateren;
9°. vaarbevoegdheidsbewijs: vaarbewijs als bedoeld in de artikelen 13, 14, 15 en 16 van het Binnenvaartbesluit, bewijs van bekwaamheid voor de binnenvaart als bedoeld in artikel 32, eerste en tweede lid, van de Binnenvaartwet, Rijnpatent als bedoeld in artikel 6.02, eerste lid, van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn of bewijs van vaarbekwaamheid als bedoeld in artikel 6.02, derde lid, onder b, van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn;
10°. richtlijn nr. 2002/59/EG: richtlijn nr. 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad (PbEG L 208);
11°. inland AIS apparaat: een apparaat dat op een binnenschip is ingebouwd en periodiek scheeps- of reisgegevens met betrekking tot dat schip uitzendt;
12°. uitluisteren: het via de marifoon luisteren naar gevoerde gesprekken, het beantwoorden van oproepen en voor zover nodig het deelnemen aan de communicatie tussen de verkeersdeelnemers en de verkeersposten, dan wel tussen de verkeersdeelnemers onderling;
13°. ankeren: het stilliggen door middel van gebruik van ankers of spudpalen;
14°. CEMT-klasse: door de Conférence Européenne des Ministres de Transport vastgestelde klassering van vaarwegen opgenomen in de Richtlijnen vaarwegen zoals periodiek vast te stellen door de Minister van Infrastructuur en Milieu.
1.
Een schip, met uitzondering van een duwbak, en een samenstel moeten zijn gesteld onder het gezag van een persoon die het schip of het samenstel voert. Deze persoon wordt hierna aangeduid als schipper.
Onder schipper wordt tevens verstaan degene die de leiding heeft over een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting.
2.
De schipper is verantwoordelijk voor de naleving van de bepalingen van dit reglement, tenzij uit die bepalingen blijkt, dat de naleving aan anderen is opgedragen.
3.
De schipper van een schip dat deel uitmaakt van een samenstel moet de aanwijzingen van de schipper van het samenstel opvolgen. Hij moet evenwel, ook wanneer zulke aanwijzingen niet worden gegeven, alle maatregelen nemen, die voor het op juiste wijze voeren van zijn schip door de omstandigheden worden geboden.
4.
De schipper moet tijdens de vaart aan boord zijn; de schipper van een drijvend werktuig moet tevens aan boord zijn, wanneer het werktuig in bedrijf is.
5.
Indien een stilliggend schip geen schipper heeft,
a. is de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van de artikelen 1.02, eerste lid, 1.06, 1.07, 1.18, 2.01, 2.02, 3.01, vierde lid, 3.05, 3.06, 3.07, 3.20 tot en met 3.26, 3.29, 3.31, 3.32, 3.33, 5.01 eerste en tweede lid, voorzover het de naleving betreft van de tekens, A.5, A.5.1, A.6 en A.7 ( bijlage 7 ) of een bekendmaking met dezelfde strekking als deze tekens, 7.01, eerste, tweede en derde lid, 7.02, 7.04, derde lid, 7.08, en 9.03;
6.
Voor een stilliggend zeeschip onder beslag, is de beslaglegger verantwoordelijk voor de naleving van de artikelen 3.01, vierde lid, 3.06, 3.20, 3.21, 3.26, 3.31 tot en met 3.33, 4.04, eerste en tweede lid, 7.01, derde lid, en 7.08, wanneer daarin niet door een schipper, een exploitant, een wachtsman of toezichthouder overeenkomstig het gestelde in het vijfde lid of artikel 7.08 kan worden voorzien.
1.
Een lid van de bemanning van een schip moet de aanwijzingen opvolgen die hem door de schipper binnen de grenzen van diens verantwoordelijkheid worden gegeven.
Hij moet ook zonder diens aanwijzing medewerken aan de naleving van de bepalingen van dit reglement.
2.
Ieder ander die zich aan boord van een schip bevindt moet de aanwijzingen opvolgen die hem door de schipper in het belang van de veiligheid van de scheepvaart of van de goede orde aan boord worden gegeven.
3.
Een lid van de bemanning en ieder ander persoon die zich aan boord bevindt en die tijdelijk zelfstandig de koers en de snelheid van een schip bepaalt, is eveneens verantwoordelijk voor de naleving van dit reglement.
Artikel 1.04. Voorzorgsmaatregelen
De schipper moet, ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement, alle voorzorgsmaatregelen nemen die volgens goede zeemanschap of door de omstandigheden waarin het schip of het samenstel zich bevindt zijn geboden, teneinde met name te voorkomen dat:
a. het leven van personen in gevaar wordt gebracht;
b. schade wordt veroorzaakt aan andere schepen of aan drijvende voorwerpen, dan wel aan oevers of aan werken en inrichtingen van welke aard ook die zich in de vaarweg of op de oevers daarvan bevinden;
c. de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar wordt gebracht.
Artikel 1.05. Afwijking van het reglement
De schipper moet in het belang van de veiligheid of de goede orde van de scheepvaart, voorzover dit door de bijzondere omstandigheden waarin het schip of het samenstel zich bevindt is geboden, volgens goede zeemanschap afwijken van de bepalingen van dit reglement.
Artikel 1.06. Gebruik van de vaarweg
Een schip of een samenstel mag niet deelnemen aan de scheepvaart, indien de lengte, de breedte, de hoogte boven water, de diepgang, de manoeuvreerbaarheid of de snelheid van dit schip of dit samenstel niet verenigbaar zijn met de karakteristiek en met de afmetingen van de vaarweg en van de kunstwerken.
1.
Een schip mag niet deelnemen aan de scheepvaart indien het zodanig is beladen, dat het inzinkt tot over het vlak door de onderkant van de inzinkingsmerken voor de vaarweg welke het bevaart, dan wel tot over de lijn voor de uitwatering vastgesteld voor de vaarweg welke het bevaart.
2.
Een schip mag niet deelnemen aan de scheepvaart indien door de wijze van belading de stabiliteit in gevaar wordt gebracht.
Tijdens de vaart mag de lading het vrije uitzicht niet meer beperken dan tot 350 m voor het schip of het samenstel.
In afwijking van de vorige volzin, mag het vrije uitzicht bij het gelijktijdige gebruik van radar en camera-installaties tot 500 m voor de boeg worden beperkt, indien
a. door bedoelde hulpmiddelen het uitzicht van 350 m tot 500 m voor de boeg wordt gewaarborgd,
b. aan de eisen van artikel 6.32, eerste lid, wordt voldaan,
c. de radarantennes en de camera’s aan de boeg van het schip zijn geïnstalleerd,
d. deze hulpmiddelen overeenkomstig artikel 7.02 van het Reglement Onderzoek Schepen op de Rijn 1995 als geschikt erkend zijn.
3.
De stabiliteit van de volgende schepen die containers vervoeren moet bovendien voor het begin van de reis worden gecontroleerd:
a. schepen met een breedte van minder dan 9,50 m, indien de containers in meer dan één laag zijn geladen,
b. schepen met een breedte van 9,50 m tot 11 m, indien de containers in meer dan twee lagen zijn geladen, en
c. schepen met een breedte van 11 m of meer, indien de containers in meer dan drie rijen naast elkaar en in meer dan twee lagen zijn geladen of indien de containers in meer dan drie lagen zijn geladen.
1.
De bemanningsleden en de andere personen aan boord van een schip bestemd voor bedrijfsmatig vervoer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Binnenvaartwet, moeten reddingsvesten dragen overeenkomstig artikel 10.05, tweede lid, van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995, zoals opgenomen in bijlage 1.1 van de Binnenvaartregeling
a. bij het van of aan boord gaan, voor zover er gevaar voor in het water vallen bestaat,
b. bij het verblijven in de bijboot,
c. bij werkzaamheden buiten boord, dan wel
d. bij verblijf en werkzaamheden aan dekken in het gangboord, indien verschansingen van ten minste 90 cm hoogte niet aanwezig zijn of relingen niet doorlopend zijn geplaatst.
2.
Werkzaamheden buiten boord mogen uitsluitend bij stilliggende schepen worden uitgevoerd en uitsluitend indien van de overige scheepvaart geen gevaar te verwachten valt.
1.
Een schip mag niet varen, indien het sturen niet wordt verricht door een daartoe bekwaam persoon. Voor deze persoon geldt:
a. een minimum leeftijd van 18 jaar voor het sturen van een snelle motorboot;
b. een minimum leeftijd van 16 jaar:
1°. voor het sturen van een groot schip,
2°. voor het sturen van een klein motorschip niet zijnde een snelle motorboot en niet zijnde een klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare snelheid ten opzichte van het water niet meer is dan 13 km per uur, en
3°. voor het sturen van een zeilschip met een lengte van 7 m of meer;
c. een minimum leeftijd van 12 jaar voor het sturen van een klein open motorschip met een lengte van minder dan 7 m waarvan de hoogst bereikbare snelheid ten opzichte van het water niet meer is dan 13 km per uur.
2.
De bevoegde autoriteit kan van het eerste lid, onderdeel a, ontheffing verlenen voor het in verenigingsverband oefenen voor deelname aan met snelle motorboten te houden wedstrijden of voor het deelnemen aan dergelijke wedstrijden. Een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend en er kunnen voorwaarden aan worden verbonden.
3.
Op ieder snel schip moet tijdens de vaart het roer worden bediend door een persoon die houder is van het vereiste vaarbevoegdheidsbewijs alsmede van het radarpatent. Bij een snel schip moet tijdens het snel varen een tweede persoon die eveneens houder is van het vereiste vaarbevoegdheidsbewijs en van het radarpatent zich in de stuurhut bevinden.
4.
Een schip mag niet varen indien degene die het sturen verricht niet in staat is alle in de stuurhut binnenkomende of van daar uitgaande inlichtingen en aanwijzingen te vernemen en te geven. In het bijzonder dient hij naar alle zijden een voldoende vrij direct of indirect uitzicht te hebben en in de gelegenheid te zijn geluidsseinen te horen. Indien geen vrij uitzicht mogelijk is kan dit worden gecompenseerd door een optisch hulpmiddel, waarmede over een voldoende ruim gezichtsveld een helder en onvertekend beeld wordt verkregen, dan wel door een uitkijk. Indien bijzondere omstandigheden dit vorderen, dient een uitkijk of luisterpost die hem inlicht aanwezig te zijn.
1.
Aan boord van een schip moeten de volgende bescheiden, voorzover deze door de daartoe gestelde wettelijke regelingen worden vereist, aanwezig zijn:
a. de meetbrief van het schip;
b. de bescheiden vereist door het ADN, nrs. 8.1.2.1, 8.1.2.2 en 8.1.2.3;
c. het vaarbevoegdheidsbewijs;
d. het radarpatent dan wel een ander diploma dat overeenkomstig het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn is toegelaten; deze documenten behoeven niet aan boord te zijn, indien het Rijnpatent of een ander overeenkomstig het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn toegelaten diploma van de schipper de vermelding «Radar» bevat;
e. het Handboek voor de marifonie in de binnenvaart, algemeen en regionaal deel;
f. het registratiebewijs gebruik frequentieruimte (maritiem mobiel);
g. het marifoon bedieningscertificaat;
h. het certificaat van onderzoek, overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van de Binnenvaartwet, met inbegrip van het stuwplan of de ladinglijst voor de actuele beladingstoestand en de stabiliteitsberekening, met inbegrip van de daarbij gebruikte berekeningsmethode en het resultaat daarvan, voor de actuele, of een vergelijkbare vorige, dan wel een standaard beladingstoestand;
i. het certificaat voor de navigatielantaarns;
j. het registratiebewijs snelle motorboot.
2.
In afwijking van het eerste lid is de aanwezigheid van de in het eerste lid, onder a en h, bedoelde bescheiden niet vereist aan boord van duwbakken waarop een metalen plaat is aangebracht van het volgende model:
UNIEK EUROPEES SCHEEPSIDENTIFICATIENUMMER:
COMMUNAUTAIR CERTIFICAAT:
NUMMER:
COMMISSIE VAN DESKUNDIGEN:
GELDIG TOT:
Indien de duwbak over een officieel scheepsnummer beschikt, moet dat begrip en het officieel scheepsnummer op de metalen plaat worden aangebracht.
3.
De in het tweede lid bedoelde gegevens moeten, in goed leesbare letters met een hoogte van tenminste 6 mm, ingehakt of ingeslagen zijn. De metalen plaat moet een hoogte van ten minste 60 mm en een lengte van ten minste 120 mm hebben. Zij moet op het achterschip aan stuurboordzijde op een goed zichtbare plaats zijn bevestigd. De overeenstemming tussen de gegevens op de plaat met die in het communautair certificaat van de duwbak moet worden bevestigd door een Commissie van Deskundigen door middel van het aanbrengen op de plaat van een stempel. De in het eerste lid, onder a en h, genoemde bescheiden moeten aanwezig zijn bij de eigenaar van de duwbak.
4.
De in het eerste lid bedoelde bescheiden moeten op eerste vordering van de bevoegde autoriteit aan deze worden overgelegd ter controle van het bepaalde bij of krachtens dit reglement.
5.
Het Handboek voor de marifonie in de binnenvaart, bedoeld in het eerste lid, onder e, dat via een elektronisch middel op ieder moment geraadpleegd kan worden, is eveneens toegestaan.
1.
Aan boord van een schip moet een bijgewerkt exemplaar van het geldige Binnenvaartpolitiereglement aanwezig zijn. Een exemplaar dat via een elektronisch middel op ieder moment geraadpleegd kan worden is eveneens toegestaan.
2.
Dit artikel is niet van toepassing op een groot schip zonder bemanningsverblijf noch op een klein open schip.
1.
Een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting mag geen voorwerpen hebben uitsteken, tenzij daarmede geen hinder of gevaar voor de scheepvaart en geen schade aan andere schepen en aan kunstwerken kan worden veroorzaakt.
2.
Een schip moet een anker waarvan geen gebruik wordt gemaakt geheel voorhalen, met dien verstande dat het, zo het voorop ook over een klipanker beschikt, het stokanker binnen boord moet hebben gehaald.
3.
Indien een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting een voorwerp verliest waardoor een belemmering van of een gevaar voor de scheepvaart kan ontstaan moet de schipper daarvan onverwijld kennis geven aan de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit en daarbij zo nauwkeurig mogelijk de plaats aangeven waar het voorwerp is verloren. Zo mogelijk moet hij bovendien deze plaats met een kenteken aanduiden.
4.
Indien een schip een hindernis in de vaarweg aantreft moet de schipper daarvan onverwijld kennis geven aan de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit en daarbij zo nauwkeurig mogelijk de plaats aangeven waar de hindernis is aangetroffen.
1.
Een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting mag geen verkeerstekens gebruiken om daaraan te meren of daaraan te verhalen, ze niet beschadigen en ze niet ongeschikt voor hun bestemming maken.
2.
Indien een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting een verkeersteken heeft verplaatst of beschadigd, moet de schipper onverwijld daarvan kennis geven aan de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit.
3.
In het algemeen genomen, is de schipper verplicht het in het ongerede of beschadigd zijn van verkeerstekens onverwijld ter kennis van de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit te brengen.
Artikel 1.14. Beschadiging van kunstwerken
Indien een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting een kunstwerk heeft beschadigd, moet de schipper onverwijld daarvan kennis geven aan de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit.
1.
Het is verboden van een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting af voorwerpen of stoffen die de veiligheid van de scheepvaart in gevaar kunnen brengen te water te doen geraken.
2.
Indien zodanige voorwerpen of stoffen van een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting af bij ongeluk te water geraken of dreigen te water te geraken, moet de schipper onverwijld daarvan kennis geven aan de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit en daarbij zo nauwkeurig mogelijk opgeven de aard van deze voorwerpen of stoffen en de plaats waar zij te water zijn geraakt of zij dreigen te water te geraken.
Artikel 1.16
(niet overgenomen).
1.
Indien een schip of een drijvend voorwerp is vastgevaren of gezonken moet de schipper zo spoedig mogelijk daarvan kennis geven aan de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit. De schipper of, ingeval deze een ander lid der bemanning daartoe opdracht geeft, dit bemanningslid, moet aan boord of in de nabijheid van de plaats van het ongeval blijven, zolang de bevoegde autoriteit hem niet heeft toegestaan zich te verwijderen.
2.
Tenzij dit klaarblijkelijk niet nodig is, moet de schipper, onverminderd de verplichting de bij artikel 3.25 bedoelde lichten en dagtekens te tonen, zo spoedig mogelijk naderende schepen laten waarschuwen op daarvoor geschikte plaatsen en op zodanige afstand van de plaats van het ongeval, dat deze schepen tijdig de nodige maatregelen kunnen nemen.
1.
Indien een schip of een drijvend voorwerp dat is vastgevaren of gezonken dan wel een door een schip of een drijvend voorwerp verloren voorwerp het vaarwater geheel of gedeeltelijk verspert of dreigt te versperren, moet de schipper de nodige maatregelen nemen om het vaarwater zo spoedig mogelijk vrij te maken.
2.
Een overeenkomstige verplichting geldt voor de schipper wiens schip of drijvend voorwerp dreigt te zinken of onmanoeuvreerbaar wordt.
Artikel 1.19. Verkeersaanwijzingen
De schipper is verplicht aan een verkeersaanwijzing gevolg te geven.
Artikel 1.20. Verlenen van medewerking aan ambtenaren
De schipper moet aan de bevoegde autoriteit de nodige medewerking verlenen, in het bijzonder het onmiddellijk aan boord komen van deze vergemakkelijken, teneinde deze in staat te stellen zich ervan te vergewissen of de bepalingen van dit reglement worden nageleefd.
1.
Als een bijzonder transport wordt beschouwd het verplaatsen op de vaarweg:
a. van een schip of een samenstel dat niet voldoet aan artikel 1.06;
b. van een drijvende inrichting of van een drijvend voorwerp, tenzij het verplaatsen daarvan klaarblijkelijk geen hinder of gevaar voor de scheepvaart en geen schade aan de kunstwerken kan veroorzaken.
2.
Een bijzonder transport vaart niet dan met een vergunning van de bevoegde autoriteit. Aan een vergunning kunnen door de bevoegde autoriteit voorwaarden worden verbonden.
3.
Voor een bijzonder transport wordt een schipper aangewezen. Met artikel 1.02 wordt rekening gehouden.
Artikel 1.22
(niet overgenomen).
1.
Het is verboden een sportevenement, een festiviteit of een ander evenement, waarbij een of meer schepen of drijvende voorwerpen zijn betrokken, dan wel een tewaterlating van een schip of een proefvaart met een schip of van een drijvend voorwerp of werkzaamheden op een vaarweg te doen plaats hebben zonder dit tijdig tevoren bij de bevoegde autoriteit te melden.
2.
Indien een gebeurtenis als bedoeld in het eerste lid de veiligheid of het vlotte verloop van de scheepvaart in gevaar kan brengen, is het verboden deze zonder toestemming van de bevoegde autoriteit te doen plaats hebben. Aan een toestemming kunnen voorschriften worden verbonden.
3.
Het is verboden een evenement, waarbij zich personen anders dan op een schip te water bevinden en waardoor hinder of gevaar voor het scheepvaartverkeer kan ontstaan, zonder toestemming van de bevoegde autoriteit te doen plaats hebben. Aan een toestemming kunnen voorschriften worden verbonden.
Artikel 1.24. Afwijken voorschriften door handhavingsdiensten, brandweer en schepen bestemd tot inzet bij calamiteiten
Schepen van handhavingsdiensten en brandweer, en reddingsvaartuigen betrokken bij reddingsoperaties mogen, behoudens het bepaalde in de artikelen 1.04 en 1.05, afwijken van de voorschriften van dit besluit voor zover dat voor een goede vervulling van hun taak noodzakelijk is.
Inhoudsopgave
- Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
+ Hoofdstuk 2. Kentekens
+ Hoofdstuk 3. Optische tekens van schepen
+ Hoofdstuk 4. Geluidsseinen; marifoon; radar
+ Hoofdstuk 4A
+ Hoofdstuk 5. Verkeerstekens
+ Hoofdstuk 6. Vaarregels
+ Hoofdstuk 7. Regels voor het ligplaats nemen
+ Hoofdstuk 8. Aanvullende bepalingen
+ Hoofdstuk 9. Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart op de in beheer bij het Rijk zijnde vaarwegen en op andere met name genoemde vaarwegen
+ Hoofdstuk 10. Bijzondere bepalingen voor de vaarwegen tussen de zee en de zeehavens
+ Hoofdstuk 11. Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart op de boventoeleidingskanalen op de Maas
+ Hoofdstuk 12. Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart op de langs de Westerschelde gelegen havens
+ Hoofdstuk 13. Bijzondere bepalingen voor de scheepvaart van, naar en in de haven van Den Helder
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht