a.
de inrichting van het schip en van de motor zodanig is, dat gevaar voor brand of ontploffing en hinder voor de omgeving door rook, damp of walm wordt voorkomen;
b.
de afgewerkte gassen door een behoorlijk geluiddempende voorziening worden afgevoerd;
c.
de stuurinrichting deugdelijk en doelmatig is;
d.
het schip is voorzien van een technische inrichting waardoor bij het onderbreken van de besturing de middelen tot voortbeweging onmiddellijk tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen; deze eis geldt niet voor een gesloten binnenbesturing;
e.
een reddingsvest onder handbereik voor ieder der opvarenden aan boord is;
f.
een deugdelijk brandblusapparaat aan boord is.