Let op. Deze wet is vervallen op 10 november 2009. U leest nu de tekst die gold op 9 november 2009.

Besluit financiële zekerheid milieubeheer

Uitgebreide informatie
Besluit van 8 februari 2003, houdende regels met betrekking tot het stellen van financiële zekerheid voor het nakomen van vergunningvoorschriften en voor aansprakelijkheid krachtens de Wet milieubeheer (Besluit financiële zekerheid milieubeheer)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 25 maart 2002, nr. MJZ2002027619, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op de artikelen 8.15, eerste lid, onder a en b, en 8.20, tweede lid, van de Wet milieubeheer;
De Raad van State gehoord (advies van 9 juli 2002, no. W08.02.0158/V);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 5 februari 2003, nr. MJZ2003007843, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Artikel 1
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
wet: Wet milieubeheer ;
vergunning: vergunning als bedoeld in artikel 8.1, eerste lid, van de wet;
bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat bevoegd is een vergunning voor de betrokken inrichting te verlenen;
schade aan de bodem: schade die voortvloeit uit door een inrichting veroorzaakte verontreiniging van de bodem;
bijlage: bij dit besluit behorende bijlage.
1.
Dit besluit is niet van toepassing op het stellen van financiële zekerheid voor inrichtingen die worden gedreven door het Rijk.
2.
Paragraaf 2 is niet van toepassing op het stellen van financiële zekerheid door degene die een inrichting drijft, ter nakoming van de op hem rustende verplichtingen, met betrekking tot een bovenafdichting als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van het Stortbesluit bodembescherming.
3.
Paragraaf 3 is niet van toepassing op het stellen van financiële zekerheid door degene die een inrichting drijft, ter dekking van aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit verontreiniging van de bodem, door:
a. een ondergrondse tank, voor zover artikel 2.12 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer hierop van toepassing is,
b. een tankstation voor het wegverkeer, voor zover artikel 2.24 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer hierop van toepassing is, of
c. een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, voor zover de artikelen 3.2.3 en 3.3.3 van dat besluit hierop van toepassing zijn.
1.
Het bevoegd gezag kan aan de vergunning voor een inrichting in categorieën van gevallen als aangewezen in bijlage 1 , voorschriften verbinden, die voor degene die de inrichting drijft, de verplichting inhouden tot het stellen van financiële zekerheid voor het nakomen van krachtens de vergunning voor hem geldende verplichtingen ten aanzien van het opslaan van in de vergunning aangegeven afvalstoffen of ten aanzien van het beheer van afvalstoffen na het beëindigen van de activiteiten in die inrichting.
2.
Het bevoegd gezag betrekt hierbij in ieder geval:
a. de specifieke omstandigheden van het betreffende bedrijf, de solvabiliteit en de aanwezigheid van een milieuzorgsysteem,
b. de aard en de omvang van de afvalstoffen,
c. de frequentie van het afvoeren van de afvalstoffen,
d. de verhouding tussen de maximaal te verwachten kosten van beheer van afvalstoffen en de hoogte van de kosten voor het stellen van financiële zekerheid,
e. het reeds zodanig vrijwillig gesteld zijn van financiële zekerheid door degene die de inrichting drijft, dat de krachtens de vergunning voor hem geldende verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden nagekomen, en
f. de naleving van aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen.
Artikel 4
Indien het bevoegd gezag de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid oplegt, is het bedrag waarvoor de financiële zekerheid in stand wordt gehouden niet hoger dan redelijkerwijs nodig is ter dekking van de kosten voor nakoming van de in artikel 3 bedoelde verplichtingen voor degene die de inrichting drijft.
1.
Indien het bevoegd gezag de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid oplegt, kan het bepalen op welke wijze aan die verplichting uitvoering wordt gegeven.
2.
Indien het bevoegd gezag gebruik maakt van deze bevoegdheid, kan het een of meer van de volgende vormen van financiële zekerheid voorschrijven:
a. een borgtocht of een bankgarantie;
b. een hypotheek- of pandrecht;
c. het deelnemen aan een daartoe ingesteld fonds dat naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende waarborg biedt dat de kosten van nakoming zijn gedekt;
d. het treffen van enige andere voorziening, waarbij de financiële zekerheid naar het oordeel van het bevoegd gezag gelijkwaardig is aan een vorm van financiële zekerheid als bedoeld in de onderdelen a tot en met c.
3.
Het bevoegd gezag respecteert zoveel mogelijk de vorm van financiële zekerheid die de voorkeur geniet van degene die de inrichting drijft.
1.
Indien het bevoegd gezag de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid oplegt, wordt die zekerheid in stand gehouden tot het moment waarop degene die de inrichting drijft, na het beëindigen van de activiteiten met het oog waarop zij is gesteld, dan wel na het beëindigen van alle activiteiten in de inrichting, op een naar het oordeel van het bevoegd gezag toereikende wijze de afvalstoffen nuttig heeft toegepast of verwijderd.
2.
Degene die de inrichting drijft, meldt het bevoegd gezag dat hij de activiteiten heeft beëindigd en de afvalstoffen nuttig heeft toegepast of verwijderd.
1.
Het bevoegd gezag kan aan de vergunning voor een inrichting in categorieën van gevallen als aangewezen in bijlage 2 , voorschriften verbinden, die voor degene die de inrichting drijft, de verplichting inhouden tot het stellen van financiële zekerheid ter dekking van zijn aansprakelijkheid voor schade aan de bodem.
2.
Het bevoegd gezag betrekt hierbij in ieder geval:
a. de specifieke omstandigheden van het betreffende bedrijf, de solvabiliteit en de aanwezigheid van een milieuzorgsysteem,
b. de aard en de omvang van de stoffen, die schade aan de bodem kunnen veroorzaken,
c. de maximaal te verwachten bodemherstelkosten,
d. de verhouding tussen het risico op milieuschade van een bepaalde omvang en de hoogte van de kosten voor het stellen van financiële zekerheid,
e. het reeds zodanig vrijwillig gesteld zijn van financiële zekerheid door degene die de inrichting drijft, dat de krachtens de vergunning voor hem geldende verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, kunnen worden nagekomen, en
f. de naleving van aan de vergunning verbonden voorschriften en beperkingen.
Artikel 8
Indien het bevoegd gezag de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid oplegt, is het bedrag waarvoor de financiële zekerheid in stand wordt gehouden niet hoger dan redelijkerwijs nodig is ter dekking van de aansprakelijkheid voor schade aan de bodem van degene die de inrichting drijft, met als maximum het in bijlage 2 met betrekking tot de betrokken categorie van gevallen aangegeven bedrag.
1.
Indien het bevoegd gezag de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid oplegt, kan het bepalen op welke wijze aan de verplichting tot het stellen van de financiële zekerheid uitvoering wordt gegeven.
2.
Indien het bevoegd gezag gebruik maakt van deze bevoegdheid, kan het een of meer van de volgende vormen van financiële zekerheid voorschrijven:
a. het sluiten van een verzekeringsovereenkomst die naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende waarborg biedt dat de aansprakelijkheid voor schade aan de bodem door de verzekering gedekt wordt;
b. het deelnemen aan een daartoe ingesteld fonds dat naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende waarborg biedt dat de aansprakelijkheid voor schade aan de bodem is gedekt;
c. het treffen van enige andere voorziening, waarbij de dekking van de aansprakelijkheid voor schade aan de bodem naar het oordeel van het bevoegd gezag gelijkwaardig is aan de dekking, bedoeld in de onderdelen a en b.
3.
Het bevoegd gezag respecteert zoveel mogelijk de vorm van financiële zekerheid die de voorkeur geniet van degene die de inrichting drijft.
1.
Indien het bevoegd gezag de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid oplegt, wordt die zekerheid in een geval, behorende tot de categorieën 2 tot en met 6, aangewezen in bijlage 2 , in stand gehouden tot het moment waarop de inrichting niet meer in werking is.
2.
Indien het bevoegd gezag de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid oplegt in een geval behorende tot categorie 1, aangewezen in bijlage 2 , kan het bevoegd gezag als de inrichting niet meer in werking is, een naar zijn oordeel passend moment bepalen vanaf wanneer die zekerheid niet langer in stand behoeft te worden gehouden.
1.
Indien het bevoegd gezag de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid oplegt, verbindt het het voorschrift aan de vergunning, dat degene die de inrichting drijft, binnen een daarbij aangegeven termijn schriftelijk bewijs overlegt dat overeenkomstig het voorschrift financiële zekerheid is gesteld.
2.
Het bevoegd gezag kan in de voorschriften bepalen dat het schriftelijk bewijs aan daarbij aangegeven voorwaarden voldoet.
Artikel 12
Indien het bevoegd gezag de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid oplegt, verbindt het het voorschrift aan de vergunning dat van iedere wijziging met betrekking tot de uitvoering van de betrokken voorschriften uiterlijk vier weken na die wijziging schriftelijk mededeling wordt gedaan aan het bevoegd gezag.
1.
Indien het bevoegd gezag de verplichting tot het stellen van financiële zekerheid oplegt, geldt de vergunning voor de inrichting slechts voor degene aan wie de vergunning is verleend.
2.
Het eerste lid is niet van toepassing indien ten minste vier weken voordat de inrichting aan een ander wordt overgedragen, degene aan wie de inrichting wordt overgedragen, schriftelijk bewijs aan het bevoegd gezag overlegt, dat hij overeenkomstig het voorschrift financiële zekerheid heeft gesteld.
Artikel 14
Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Artikel 15
Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit financiële zekerheid milieubeheer.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage, 8 februari 2003
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
Uitgegeven de zevenentwintigste februari 2003
De Minister van Justitie,
Inhoudsopgave
+ § 1. Definities en reikwijdte
+ § 2. Nakoming van de vergunningverplichtingen
+ § 3. Aansprakelijkheid voor schade aan de bodem
+ § 4. Bewijsvoering, wijziging en overdracht
Geschiedenis

Geschiedenis-overzicht